Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA4631

Datum uitspraak2000-01-13
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
ZaaknummersH01.99.0236
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Raad van State H01.99.0236. Datum uitspraak: 13 jan 2000 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: A te B, appellante, tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Leeuwarden van 1 februari 1999 in het geding tussen: appellante en de Raad voor Rechtsbijstand te Leeuwarden. 1 Procesverloop Bij besluit van 17 februari 1997 heeft het bureau rechtsbijstandvoorziening van de Raad voor Rechtsbijstand te Leeuwarden een verzoek van appellante om een toevoeging, als bedoeld in de Wet op de rechtsbijstand, afgewezen. Bij besluit van 20 mei 1997 heeft de Raad voor Rechtsbijstand te Leeuwarden (hierna: de Raad) het hiertegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van Commissie voor bezwaar en beroep van 21 maart 1997, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht. Bij uitspraak van 1 februari 1999, verzonden op dezelfde dag, heeft de arrondissementsrechtbank te Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het tegen dit besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 9 februari 1999, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 10 mei 1999. Deze brieven zijn aangehecht. Bij brief van 28 juli 1999 heeft de Raad een memorie van antwoord ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 oktober 1999, waar de Raad, vertegenwoordigd door mr J. Hamer, gemachtigde, is verschenen. Appellante is niet ter zitting verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 28, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: Wrb) kan het bureau de toevoeging weigeren indien het verzoek betrekking heeft op een rechtsbelang ter zake waarvan de verzoeker aanspraak kan maken op rechtsbijstand op grond van een eerder afgegeven toevoeging. Ingevolge artikel 32 van de Wrb geldt de toevoeging uitsluitend voor het rechtsbelang ter zake waarvan zij is afgegeven en, in het geval van een procedure, voor de behandeling daarvan in één instantie, de tenuitvoerlegging van de rechterlijke uitspraak daaronder begrepen. 2.2. Op 13 november 1996 heeft mr R. van Asperen, advocaat te Groningen, verzocht om afgifte van een toevoeging ten behoeve van aan appellante te verlenen rechtsbijstand ter zake van een voorlopigevoorzieningprocedure met betrekking tot de op 8 oktober 1996 door het hoofd van de plaatselijke politie te Leek afgegeven verklaring ex artikel 84 van de Algemene Bijstandswet. 2.3. Bij besluit van 17 februari 1997, zoals gehandhaafd - zij het op andere gronden - bij besluit van 20 mei 1997, is appellante de gevraagde toevoeging geweigerd, aangezien haar voor hetzelfde rechtsbelang reeds een toevoeging is verstrekt. Hierbij is verwezen naar de toevoeging van 26 november 1996 waarbij mr R. van Asperen aan appellante is toegevoegd ten behoeve van het verlenen van rechtsbijstand ter zake van bezwaar met betrekking tot diezelfde verklaring ex artikel 84 van de Algemene Bijstandswet. Nu, aldus de Raad, in het kader van de eerder afgegeven toevoeging geen procedure is gevoerd, bestaat geen aanleiding voor verlening van een tweede toevoeging. 2.4. Aan de weigering de tweede toevoeging te verlenen omdat geen procedure is gevoerd, heeft de Raad ten grondslag gelegd dat in het kader van de eerder afgegeven toevoeging geen hoorzitting heeft plaatsgevonden zodat geen sprake is van een zaak als vermeld in Bijlage 1 B bij het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 1994 (hierna: Bvr), en dus ook niet wordt voldaan aan het criterium diversiteit van procedures. De Raad interpreteert artikel 32 van de Wrb blijkens paragraaf 5.32.1 van het Handboek Toevoegen (versie augustus 1995) immers aldus dat afgifte van een tweede toevoeging ter zake van hetzelfde rechtsbelang pas aan de orde is, indien sprake is van diversiteit van procedures. Blijkens paragraaf 5.32.1.3 van het Handboek Toevoegen worden volgens de Raad onder procedures in het kader van de toepassing van artikel 32 van de Wrb begrepen de procedures bij de gerechten als bedoeld in artikel 1 en de procedures bij de instanties als bedoeld in Bijlage 1 B van het Bvr zoals dat luidt per 1 januari 1994. Het maken van bezwaar of het instellen van administratief beroep wordt dientengevolge alleen als procedure aangemerkt indien de rechtsbijstandverlener bij het horen aanwezig is geweest. 2.5. Het oordeel van de rechtbank dat in de zaak waarvoor een toevoeging is gevraagd, sprake is van hetzelfde rechtsbelang als in de zaak waarvoor reeds een toevoeging is afgegeven, wordt door partijen en de Afdeling gedeeld. Het geschil in hoger beroep betreft derhalve de juistheid van het standpunt van de Raad dat geen tweede toevoeging behoeft te worden verleend omdat in het kader van de eerder afgegeven toevoeging geen procedure is gevoerd, bij welk standpunt de rechtbank zich heeft aangesloten. 2.6. De Afdeling overweegt, in navolging van haar uitspraak van 15 oktober 1999 inzake nos. H01.99.0159 t/m H01.99.0163 (aangehecht) dat uit de artikelen 28 en 32 van de Wrb, in onderlinge samenhang bezien, volgt dat indien sprake is van één rechtsbelang, met één toevoeging kan worden volstaan tenzij sprake is van verschillende procedures dan wel in geval van één procedure sprake is van meer dan één instantie als bedoeld in artikel 32 van de Wrb. De voorlopige-voorzieningprocedure dient als een andere procedure te worden beschouwd dan de bezwaar- c.q. beroepsprocedure, zodat op grond van de genoemde wetsartikelen, in onderlinge samenhang bezien, voor de voorlopige-voorzieningprocedure in beginsel een nieuwe toevoeging dient te worden afgegeven. 2.7. De Afdeling deelt het oordeel van de rechtbank dat in dit geval op grond van de artikelen 32 en 28 van de Wrb geen tweede toevoeging behoeft te worden verleend. Het standpunt van de Raad dat afgifte van een tweede toevoeging ter zake van hetzelfde rechtsbelang pas aan de orde is, indien sprake is van diversiteit van procedures, heeft de rechtbank terecht niet onjuist geacht. Dit geldt eveneens voor het standpunt van de Raad dat, nu geen hoorzitting heeft plaatsgevonden in het kader van de eerder afgegeven toevoeging, niet kan worden gesproken van een procedure, zodat in dit geval geen sprake is van diversiteit van procedures. Evenals de rechtbank betrekt de Afdeling bij haar oordeel dat de Raad, door ook de zogenaamde Bijlage 1 B-gevallen, waarin de rechtsbijstandverlener bij het horen aanwezig is, tot de procedures te rekenen, in wezen een uitbreiding geeft aan het begrip procedure in artikel 32 van de Wrb, gelezen in samenhang met artikel 1 van het Bvr. Gelet hierop is de rechtbank terecht tot het oordeel gekomen dat het besluit van de Raad van 20 mei 1997 in stand kan blijven. 2.8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, met verbetering van de gronden, te worden bevestigd. 2.9. Voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep zijn geen termen aanwezig. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestig de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr B. van Wagtendonk, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr drs M.H. Broodman, ambtenaar van Staat. w.g. Van Wagtendonk w.g. Broodman Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 13 JAN 2000 204. Verzonden: Voor eensluidend afschrift, de Secretaris van de Raad van State, voor deze,