Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA4642

Datum uitspraak2000-02-02
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers34982
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Nr. 34982 2 februari 2000 gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch van 27 oktober 1998 betreffende de hem voor het jaar 1995 opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverze-keringen. 1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1995 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 44.343,--, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd. Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft die uitspraak bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht. 2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft een vertoogschrift ingediend. Na het verstrijken van de cassatietermijn heeft belanghebbende nog enkele stukken ingediend. Daarop kan echter geen acht worden geslagen, nu de wet niet de mogelijkheid biedt om na het verstrijken van die termijn nog stukken in te dienen. 3. Beoordeling van het middel Ingevolge het bepaalde in het hier van toepassing zijnde artikel 36, lid 1, aanhef en letter b, onder 1°, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 is beslissend - voorzover hier van belang - of de belastingplichtige het gezamenlijke bedrag van zijn inkomsten uit arbeid grotendeels in de kantoorruimte heeft verworven. Zoals de Hoge Raad heeft geoordeeld in zijn arrest van 12 april 1995, nr. 29897, BNB 1995/167, kunnen onder inkomsten uit arbeid in evenbedoelde zin onder omstandigheden worden begrepen inkomsten welke na afloop van het jaar nog worden genoten. Van zodanige omstandigheden is te dezen evenwel geen sprake. Niet kan worden gezegd dat belanghebbende met zijn in dit jaar in de kantoorruimte verrichte activiteiten om meer emplooi te vinden ook reeds de toekomstige inkomsten uit dat nog te vinden emplooi heeft verworven. Het Hof heeft derhalve voor de toepassing van evenvermeld wetsartikel bij het bepalen van het gezamenlijke bedrag van belanghebbendes inkomsten uit arbeid de (geschatte) toekomstige inkomsten terecht buiten aanmerking gelaten. Het middel faalt derhalve. 4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. 5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep. Dit arrest is op 2 februari 2000 vastgesteld door de vice-president Korthals Altes als voorzitter, en de raadsheren Zuurmond, Pos, Beukenhorst en Monné, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Fase, en op die datum in het openbaar uitgesproken.