Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA4646

Datum uitspraak1998-12-16
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers33302
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Nr. 33302 16 december 1998 gewezen op het beroep in cassatie van de fiscale eenheid X B.V. te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 24 april 1997 betreffende na te melden naheffingsaanslag in de omzetbelasting. 1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is over het tijdvak 20 april 1994 tot en met 31 augustus 1995 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd ten bedrage van f 549.828,-- aan enkelvoudige belasting en f 549.828,-- aan verhoging, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof, dat deze uitspraak heeft vernietigd voorzover het betreft het besluit ten aanzien van de verhoging, kwijtschelding van de verhoging heeft verleend tot op 50 procent van het bedrag aan enkelvoudige belasting, en de uitspraak voor het overige heeft bevestigd. 2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld en daarbij zes middelen van cassatie voorgesteld. De Staatssecretaris van Financiƫn heeft bij vertoogschrift het cassatieberoep bestreden. Belanghebbende heeft de zaak doen toelichten door mr B. Emmerig, advocaat te 's-Hertogenbosch. 3. Beoordeling van de middelen van cassatie 3.1.1. Het eerste middel behelst de klacht dat het Hof ten onrechte niet is ingegaan op de stelling van belanghebbende volgens welke rechtens te honoreren vertrouwen is gewekt dat met het afsluiten van het boekenonderzoek over de jaren 1989 tot en met 1993 naheffing ter zake van feiten en omstandigheden die tijdens het boekenonderzoek bekend waren, althans bekend behoorden te zijn, achterwege zou blijven. 3.1.2. De klacht is gegrond, doch kan niet tot cassatie leiden. De feiten en omstandigheden, waarop het middel doelt, zijn immers dezelfde als die, welke het Hof heeft behandeld in de zaken, waarin heden door de Hoge Raad arrest is gewezen onder de nrs. 33300 en 33301. Nu in deze zaken is beslist dat door het onderzoek over de jaren 1989 tot en met 1993, wat de heffing van omzetbelasting betreft, bij belanghebbende niet het rechtens te honoreren vertrouwen is gewekt dat nadien gebleken feiten dienaangaande niet tot naheffing van omzetbelasting zouden leiden, is er geen grond in de onderhavige zaak anders te oordelen. 3.2. De middelen kunnen voor het overige evenmin tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 101a van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. 4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. 5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep. Dit arrest is op 16 december 1998 vastgesteld door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter en de raadsheren Bellaart, De Moor, Van Brunschot en Van Vliet, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, en in het openbaar uitgesproken.