Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA4651

Datum uitspraak1995-01-20
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers930676
Statusgepubliceerd


Uitspraak

G E R E C H T S H O F A R N H E M BELASTINGKAMER Nr. 930676 Het gerechtshof te Arnhem, eerste meervoudige belastingkamer; Gezien het beroepschrift van *X, wonende te *Z, ingekomen op 18 maart 1993 en gericht tegen de uitspraak d.d. 21 januari 1993 van de inspecteur van de Belastingdienst/Ondernemingen *P op het bezwaar van belanghebbende tegen de hem over het tijdvak 1986 tot en met 1988 opgelegde naheffingsaanslag in de bijzondere verbruiksbelasting van personenauto's, welke naheffingsaanslag bij een aanslagbiljet met dagtekening 18 juli 1989 en nummer * te zijner kennis is gebracht; Gezien de overige stukken, waaronder conclusies van re- en dupliek ten aanzien waarvan het bepaalde in artikel 9 van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken toepassing heeft gevonden, en de door belanghebbendes gemachtigde overgelegde notities (met twee bijlagen) van haar bij de mondelinge behandeling gehouden pleidooi welke als in deze uitspraak ingelast moeten worden beschouwd; Gehoord ter zitting van 14 november 1994 te Arnhem belanghebbende en diens gemachtigde *A en bijgestaan door de eveneens aldaar kantoor houdende *B, alsmede de inspecteur voornoemd, bijgestaan door de op zijn eenheid werkzame *C; Overwegende, dat bij de uitspraak waarvan beroep de voormelde naheffingsaanslag is verminderd tot f 153.431,-- aan belasting zonder verhoging; Overwegende, dat belanghebbende in beroep verdere vermindering van de naheffingsaanslag verzoekt tot nihil, dan wel subsidiair met f 20.000,--, terwijl de inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak op het bezwaarschrift; Overwegende, dat op grond van de stukken en het ter zitting verhandelde het volgende als voor dit geding vaststaand kan worden aangemerkt: (1.1) Belanghebbende importeerde in het tijdvak van naheffing in het kader van de exploitatie van een onderneming uit Duitsland overwegend gebruikte personenauto's van het merk *a. (1.2) De inspecteur der invoerrechten en accijnzen te *R heeft belanghebbende bij beschikking d.d. 25 januari 1985, nummer *, op de voet van de artikelen 50 en 23 van de Wet op de omzetbelasting 1968 en artikel 18a van de Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968 aangewezen als degene van wie de belasting zal worden geheven die verschuldigd is ter zake van de invoer van voor hem bestemde personenauto's. Daarbij is bepaald dat de aangifte ten invoer van de personenauto's op de losplaats *S diende te geschieden en dat de ter zake van de invoer tot verbruik verschuldigde belastingen moesten worden aangegeven en betaald op de aangifte bedoeld in artikel 13 van de Wet op de omzetbelasting 1968. (1.3) De FIOD heeft bij een in 1989 ingesteld onderzoek het standpunt ingenomen dat belanghebbende over het tijdvak van naheffing te weinig belasting op aangifte had voldaan, omdat hij te lage catalogusprijzen had gehanteerd met betrekking tot auto's en daarin aangebrachte accessoires en omdat hij niet alle in de auto's aangebrachte accessoires had aangegeven. (1.4) De inspecteur heeft ter zake f 181.329,-- nageheven. Hij heeft in de uitspraak waarvan beroep de nageheven belasting op grond van het arrest van de Hoge Raad van 18 december 1991, nr. 27287 (BNB 1992/130), met f 27.898,-- verminderd. Het resterende bedrag van f 153.431,-- heeft voor f 137.169,-- betrekking op verzwegen accessoires en voor f 16.262,-- op het hanteren van te lage catalogusprijzen; Overwegende, dat het tussen partijen bestaande geschil de vragen betreft primair of belanghebbende zich met vrucht op het vertrouwensbeginsel en/of op het gelijkheidsbeginsel kan beroepen, en subsidiair of belanghebbende terecht verdedigt dat het nageheven bedrag f 20.000,-- te hoog is omdat geen belasting verschuldigd is met betrekking tot in ingevoerde auto's aanwezig getint glas waarvoor de offici-ële importeur geen catalogusprijs had vastgesteld; Overwegende, dat de door partijen voor hun standpunten aangevoerde gronden in de stukken zijn vermeld en dat de inspecteur daaraan ter zitting - afgezien van hetgeen onder de vaststaande feiten is opgenomen - nog het volgende, zakelijk weergegeven, heeft toegevoegd: (2.1) Op bladzijde 1 van het vertoogschrift en van de conclusie van dupliek moet voor "31 december 1989" worden gelezen: 31 december 1988. (2.2) Hij heeft geen bezwaar tegen de overlegging van de twee bijlagen bij de pleitnotities van belanghebbendes gemachtigde. (2.3) De tekst op bladzijde 2 van de conclusie van dupliek moet worden aangevuld met het volgende: "tijd niet bij de invoer voorhanden waren. De betreffende documenten zijn in het onderzoek van de FIOD bij de importeur opgevraagd. Belanghebbende was ermee bekend dat in werkelijkheid veelal meer accessoires op de auto's aanwezig waren dan uit het typeplaatje kon worden afgeleid". (2.4) Met betrekking tot de pleitnotities van belanghebbendes gemachtigde maakt hij de volgende opmerkingen: Ad bladzijde 1: De douane-ambtenaren waren slechts bevoegd de aangifte ten invoer in ontvangst te nemen en te beoordelen of de verleggingsregeling van toepassing was omdat het een personenauto betrof. Het ging vervolgens slechts om een controle als ondersteunende activiteit die tot een renseignering moest leiden. Ad bladzijde 2: - Het vonnis inzake *D is niet relevant voor de beoordeling van de handelingen van de douane-ambtenaren, die de door belanghebbende gedane aangiften ten invoer in ontvangst namen. - De douane-ambtenaar was slechts bevoegd ten aanzien van de vraag of het om een personenauto ging. Ad bladzijde 3: - De door belanghebbende opgemaakte bescheiden werden slechts steekproefsgewijs gecontroleerd. - De bij de pleitnota van belanghebbendes gemachtigde overgelegde identificatiehandleiding is niet algemeen verspreid en was bij de onderhavige douane-ambtenaren niet voorhanden. Ad bladzijde 4: - De Autotelex verschaft geen actuele informatie. - Raadpleging van de Fahrzeugdatenkarten wees uit dat belanghebbendes bedrijfsadministratie niet deugde. - Achteraf is gebleken dat in één geval naheffing met betrekking tot getint glas ten onrechte ongedaan is gemaakt, omdat de importeur onjuiste informatie had verschaft. Belanghebbende wist beter. Ook in de zaak *E is het Duitse glas wel belast. Ad bladzijde 5 : Belanghebbende wist dat zijn aangiften onjuist en onvolledig waren. Hij heeft accessoires verzwegen die niet over het hoofd konden worden gezien. Ad bladzijde 6: De opsomming van belastbare accessoires in de Leidraad is niet limitatief. Ad bladzijde 8: Alle accessoires die niet tot de standaarduitrusting behoren, moeten worden belast. (2.5) Hij handhaaft zijn stelling dat de douane-ambtenaren bij belanghebbende geen vertrouwen konden wekken, maar legt bijzondere nadruk op zijn stelling dat belanghebbende wist dat hij te weinig aangaf; Overwegende omtrent het geschil: (3.1) Belanghebbende moest in het tijdvak van naheffing op grond van de onder (1.2) vermelde beschikking en van artikel 23, derde lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968 verschuldigde bijzondere verbruiksbelasting van personenauto's voldoen op aangifte. In dit heffingssysteem is belanghebbende verantwoordelijk voor een juiste bepaling van de omvang van zijn belastingschuld. (3.2) Belanghebbende kan zich om twee redenen niet met vrucht beroepen op vertrouwen, dat bij hem zou zijn gewekt door douane-ambtenaren die zijn aangiften ten invoer in ontvangst namen. Ten eerste omdat de bedoelde ambtenaren niet bevoegd waren om te beoordelen of de door belanghebbende opgemaakte bescheiden tot juiste aangiften voor de bijzondere verbruiksbelasting van personenauto's zouden leiden. Ten tweede omdat de inspecteur aannemelijk maakt dat belanghebbende wist dat hij onvolledige en onjuiste aangiften deed. Onder deze omstandigheden mocht belanghebbende er niet op vertrouwen dat de inspecteur ingeval bij de in het heffingssysteem passende controle achteraf zou blijken, dat in strijd met de wet te weinig belasting was voldaan, naheffing van die te weinig voldane belasting achterwege zou laten. (3.3) De inspecteur maakt aannemelijk dat een door hem verleende vermindering van een naheffing met betrekking tot getint glas op een fout heeft berust. Belanghebbende maakt niet waar dat de onderhavige inspecteur met betrekking tot het getinte glas en/of het hanteren van de Autotelex een begunstigend beleid heeft gevoerd waarvan hij ten nadele van belanghebbende is afgeweken of dat hij in de meerderheid van vergelijkbare gevallen voor de desbetreffende belastingplichtingen een gunstiger standpunt dan voor belanghebbende heeft ingenomen. Ook belanghebbendes beroep op het gelijkheidsbeginsel wordt daarom verworpen. (3.4) De prijs voor in ingevoerde auto's aanwezig glas van een type waarvoor in Nederland geen catalogusprijs was vastgesteld, moet zoals de inspecteur heeft gedaan, met overeenkomstige toepassing van artikel 25, tweede lid, tweede volzin, van het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968 door vergelijking worden bepaald. (3.5) Belanghebbendes beroep is ongegrond. (3.6) Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken; Recht doende: Bevestigt de uitspraak waarvan beroep. Aldus gedaan op 20 januari 1995 te Arnhem door mr. Smit, vice-president, als voorzitter, mrs. Röben en Nijman, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. Snoijink als griffier. (W.J.N.M. Snoijink) (D.C. Smit) De beslissing is in het openbaar uitgesproken en afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 20 januari 1995. [Zie ook arrest HR nummer 30996 (red.)]