
Jurisprudentie
AA4798
Datum uitspraak1999-09-15
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers34651
Statusgepubliceerd
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers34651
Statusgepubliceerd
Uitspraak
Nr. 34651
15 september 1999
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch van 12 mei 1998 betreffende na te melden naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen, aanslagnummer 001, opgelegd ten bedrage van f 32.195,-- met een verhoging van de nageheven belasting van honderd percent, van welke verhoging de Inspecteur bij het vaststellen van de aanslag kwijtschelding heeft verleend tot op vijfentwintig percent. Na daartegen gemaakt bezwaar, heeft de Inspecteur bij gezamenlijke uitspraak de naheffingsaanslag en de beschikking inzake de verhoging gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof dat deze uitspraak heeft bevestigd.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld en daarbij twee middelen van cassatie voorgesteld.
De Staatssecretaris van Financiën heeft bij vertoogschrift het cassatieberoep bestre-den.
3. Beoordeling van de middelen van cassatie
Anders dan in middel II wordt aangevoerd is het Hof in zijn rechtsoverweging 4.1 niet buiten de rechtsstrijd van partijen getreden. Reeds op die grond faalt dat middel. Het oordeel van het Hof in de bestreden overweging is bovendien juist, zodat ook middel I faalt.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is op 15 september 1999 vastgesteld door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter, en de raadsheren Van Brunschot, Van Vliet, Hammerstein en Lourens, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, en op die datum in het openbaar uitgesproken.