
Jurisprudentie
AA4891
Datum uitspraak1999-11-30
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Middelburg
ZaaknummersAwb 96/683
Statusgepubliceerd
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Middelburg
ZaaknummersAwb 96/683
Statusgepubliceerd
Uitspraak
ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE MIDDELBURG
Meervoudige Kamer voor Bestuursgeschillen
Reg.nr.: Awb 96/683
Uitspraak met toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht, inzake :
A te B, eiseres,
gemachtigde: mr. J. Wouters, advocaat te Middelburg,
tegen
de Raad van de gemeente Veere (v/h de gemeente Valkenisse), verweerder.
1. Feiten en procesverloop.
Op 22 december 1994 heeft eiseres bij de Raad van de gemeente Valkenisse, de rechtsvoorganger van verweerder, een verzoek ingediend tot toekenning van schadevergoeding op grond van artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO).
Bij besluit van 31 augustus 1995 is dit verzoek afgewezen.
Hiertegen is namens eiseres een bezwaarschrift ingediend. Op 10 januari en op 22 maart 1996 heeft naar aanleiding hiervan een hoorzitting plaatsgevonden.
Bij besluit van 4 juli 1966 is het bezwaarschrift ongegrond verklaard.
Hiertegen heeft eiseres beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft zich over het geschil laten voorlichten door de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak (StAB), die bij brieven van 22 juli en 16 december 1998 advies heeft uitgebracht.
Het beroep is behandeld ter zitting van 13 augustus 1999, waar eiseres in persoon is verschenen met bijstand van haar gemachtigde en waar verweerder zich, na voorafgaand bericht, niet heeft laten vertegenwoordigen.
Hierna heeft de rechtbank het onderzoek heropend om nader advies te vragen aan de StAB.
Dit nadere advies van de StAB is ingekomen op 22 september 1999. Eiseresses gemachtigde heeft bij brief van 5 oktober 1999 dit nadere advies becommentarieerd. Verweerder heeft van die gelegenheid geen gebruik gemaakt.
Partijen hebben vervolgens toestemming gegeven om uitspraak te doen zonder de zaak opnieuw ter zitting te behandelen.
2. Gronden.
Ingevolge artikel 49 WRO kent de gemeenteraad aan een belanghebbende op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe voor zover blijkt dat hij ten gevolge van de bepalingen van een bestemmingsplan of een besluit tot het verlenen van vrijstelling daarvan schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd.
Eiseres stelt dat haar perceel met woning ca. f. 200.000,- in waarde is gedaald door de hinder en overlast die zij ondervindt van een aangrenzend recreatiecentrum en dat deze waardedaling het gevolg is van bestemmingswijzigingen van het perceel waarop dat is gevestigd.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het verzoek van eiseres moet worden afgewezen. In 1990 is weliswaar met toepassing van artikel 19 WRO vrijstelling verleend voor het aanbrengen van een verharding op het terrein, maar dit betrof slechts de legalisering van een reeds eerder uitgevoerde wijziging van bestaand gebruik. Artikel 49 WRO ziet uitsluitend op planologische maatregelen die rechtskracht hebben verkregen vóór de verwezenlijking van de gewijzigde situatie. Artikel 49 is in casu dus niet van toepassing wegens het ontbreken van causaal verband, aldus verweerder.
Voor het instellen van een onderzoek naar de omvang van de gestelde schade door een deskundige heeft verweerder onder deze omstandigheden geen aanleiding gezien. Overigens is verweerder van mening dat, ook wanneer wel van causaal verband sprake zou zijn geweest, een schadeclaim zou moeten worden afgewezen omdat een maximale invulling van de destijds op het terrein rustende agrarische bestemming tenminste evenveel hinder zou hebben kunnen opleveren.
De rechtbank overweegt het volgende.
Blijkens de gedingstukken en het ter zitting verhandelde is eiseres sinds 1976 eigenares en bewoonster van een in het buitengebied gelegen woning aan de […]weg 3 te B. Haar perceel grenst aan het recreatiecentrum Z, bestaande uit een ruiterkamp/kampeerboerderij met groepsaccommodatie, dat begin jaren zeventig is opgericht; de desbetreffende gronden hadden de bestemmingen manege met erven, bos/beplanting en agrarische doeleinden.
In geding is het ten zuidwesten van de woning van eiseres gelegen terrein dat thans bij Z in gebruik is als speelterrein en parkeerplaats en waarop destijds de bestemming agrarische doeleinden rustte.
Vast staat dat eiseres, geconfronteerd met werkzaamheden op dit terrein, zich bij brief van 17 januari 1989 tot de gemeente heeft gewend met de vraag of aan de eigenaar van Z toestemming was verleend om een strook weidegrond te verharden. Burgemeester en wethouders hebben daarop de eigenaar van Z uitgenodigd een vergunning aan te vragen voor het inrichten van het terrein als speel- en parkeerterrein. Omdat een en ander in strijd was met de geldende bestemmingsplanvoorschriften, hebben burgemeester en wethouders, na afgifte van een verklaring van geen bezwaar van Gedeputeerde Staten, op 29 juni 1990 vrijstelling ex artikel 19 WRO en aanlegvergunning verleend voor het inrichten en ingebruiknemen van het terrein als speel/parkeerterrein.
De rechtbank heeft aan de StAB de volgende vragen voorgelegd: welke relevante planologische maatregelen als bedoeld in artikel 49 WRO zijn in casu aan de orde, heeft eiseres daardoor schade geleden die voor vergoeding in aanmerking komt en op welk bedrag kan de eventuele schade worden vastgesteld.
In de eerste adviezen van de StAB werd vastgesteld dat de door eiseres geclaimde schade is veroorzaakt door een feitelijk handelen in strijd met het geldende bestemmingsplan, zodat ingevolge de jurisprudentie een causaal verband tussen gestelde schade en planologische maatregel als bedoeld in artikel 49 WRO niet aanwezig wordt geacht en eventueel geleden schade niet voor vergoeding op de voet van dit artikel voor vergoeding in aanmerking komt.
In het licht van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 september 1998 (AB 1999 nr.58) is de StAB in haar nader advies van 22 september 1999 tot de conclusie gekomen dat niet langer gesteld kan worden dat uit legalisatie geen planschade kan voortvloeien. De rechtbank onderschrijft dit standpunt.
Nu eiseres door de vrijstelling feitelijk de mogelijkheid werd ontnomen om een einde te maken aan de illegale situatie, terwijl verweerder op de hoogte was van de bezwaren van eiseres, moet het ervoor worden gehouden dat het nieuwe planologische regime de gestelde schade heeft veroorzaakt.
Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank dan ook ten onrechte het verzoek om schadevergoeding afgewezen wegens het ontbreken van causaal verband tussen de gestelde schade en de verleende vrijstelling. Op grond hiervan komt het bestreden besluit wegens strijd met de wet voor vernietiging in aanmerking.
Met betrekking tot de vraag of eiseres door de getroffen planologische maatregel schade heeft geleden die voor vergoeding op grond van artikel 49 WRO in aanmerking komt, stelt de StAB zich op het standpunt dat eiseres ook op basis van het voorheen geldende planologische regime met diverse vormen van overlast geconfronteerd had kunnen worden. Zo had er op korte afstand van haar woning bebouwing kunnen worden opgericht en terreinverharding worden aangelegd voor agrarische doeleinden en voorts had zij geluidsoverlast kunnen ondervinden van bijvoorbeeld een landbouwtechnisch hulpbedrijf dat zich met vrijstelling op het perceel had kunnen vestigen. De StAB concludeert op grond hiervan dat van schade die op grond van artikel 49 WRO voor vergoeding in aanmerking komt geen sprake is.
Eiseres bestrijdt deze conclusie. Zij is van mening dat ten onrechte voorbij wordt gegaan aan het feit dat het huidige parkeerterrein gedurende het gehele jaar van 's morgens vroeg tot 's avonds laat in gebruik is, terwijl van een landbouwbedrijf, zo er al van geluidsoverlast sprake is, dit hooguit korte periodes zal betreffen.
De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende is onderzocht of en in hoeverre het gewijzigde planologische regime voor eiseres nadelig geacht moet worden. Naar het oordeel van de rechtbank kan in de onderhavige situatie een taxatie door een deskundige, om tot een juiste vergelijking en waardering van de planologische regimes te komen, niet worden gemist. Het bestreden besluit moet daarom ook worden vernietigd wegens onzorgvuldige voorbereiding en verweerder zal alvorens een nieuw besluit te nemen alsnog een zodanig onderzoek moeten instellen.
In het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in redelijkheid heeft moeten maken in verband met het beroep. Met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht stelt de rechtbank die kosten vast op f. 3.195,-, uitgaande van drie proceshandelingen en een wegingsfactor van 1,5.
3. Uitspraak.
De Arrondissementsrechtbank te Middelburg,
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt, met inachtneming van het in deze uitspraak gestelde;
bepaalt dat de gemeente Veere aan eiseres het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van f. 200,- vergoedt;
veroordeelt verweerder in de kosten van deze procedure, aan de zijde van eiser begroot op f. 3.195,- (drieduizend en honderdvijfennegentig gulden), te betalen door de gemeente Veere aan eiseres.
Aldus gewezen en in het openbaar uitgesproken op 30 november 1999 door mr. R.C.M. Reinarz als voorzitter en mr. T. Damsteegt en mr. L.J.P. Lambooij als leden, in tegenwoordigheid van A.F. van Leest als griffier.
Afschrift verzonden op:
Tegen deze uitspraak kan een belanghebbende hoger beroep instellen. Het instellen van het hoger beroep geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage, binnen zes weken na dagtekening van verzending van deze uitspraak.