
Jurisprudentie
AA4949
Datum uitspraak1999-12-22
RechtsgebiedAmbtenarenrecht
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
Zaaknummers98/1444 AW
Statusgepubliceerd
RechtsgebiedAmbtenarenrecht
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
Zaaknummers98/1444 AW
Statusgepubliceerd
Uitspraak
ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE UTRECHT
Reg. nr: 98/1444 AW
UITSPRAAK van de arrondissements-rechtbank te Utrecht, enkelvoudige kamer voor de behandeling van bestuursrechtelijke zaken, in het geding tussen:
A,
wonende te B,
e i s e r e s,
en
het college van burgemeester en wethouders van Utrecht,
v e r w e e r d e r.
1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE.
Bij besluit van 26 juni 1998 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 7 januari 1998, waarbij het begeleidingstraject door het Bureau Overplaatsing en Flexibiliteitsbeoordeling (BOF) ingaande 1 januari 1998 met een half jaar is verlengd en voorts is meegedeeld dat eiseres, indien het begeleidingstraject niet leidt tot het verkrijgen van een vaste baan, met ingang van 1 juli 1998 eervol wordt ontslagen met behoud van wachtgeld, ongegrond verklaard. Verder is bij voornoemd besluit van 26 juni 1998 het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 16 april 1998, waarbij aan eiseres met ingang van
1 juli 1998 eervol ontslag is verleend, gegrond verklaard, in die zin dat ontslag wordt verleend met ingang van 1 januari 1999.
Namens eiseres is tegen het besluit van 26 juni 1998 op 15 juli 1998 beroep bij deze rechtbank ingesteld.
Verweerder heeft op 16 september 1998 de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en op 29 september 1998 een verweerschrift ingediend.
Desgevraagd heeft verweerder op 21 september 1999 inlichtingen verstrekt en stukken overgelegd. Daarna heeft verweerder desgevraagd op 5 oktober 1999 nog een stuk overgelegd.
Namens eiseres is op 3 november 1999 gereageerd op eerdergenoemde door verweerder verstrekte inlichtingen en overgelegde stukken.
Het geding is behandeld ter zitting van 17 november 1999, alwaar eiseres in persoon is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde mr J.P.H. Caniels-van Veggel, advocaat te Nijmegen. Verweerder is, daartoe ambtshalve opgeroepen, verschenen bij gemachtigden S. Sordam, C.E.M. Staal-Meuffels en H.J. van Geelkerken, allen ambtenaar der gemeente.
2. OVERWEGINGEN.
Feiten.
Eiseres was sedert 22 februari 1971 in dienst van de gemeente Utrecht en sinds 1988 werkzaam als beleidsmedewerker bij het Stafbureau van de Dienst Openbare Werken. In verband met een aanstaande reorganisatie waarbij eiseresses functie zou worden opgeheven, is eiseres reeds met ingang van
7 februari 1994 op detacheringsbasis toegevoegd aan de projectmanager implementatie wijkgericht werken. In het najaar van 1994 is de nieuwe dienst Stadsbeheer opgericht.
Bij besluit van 5 oktober 1994 heeft verweerder eiseres meegedeeld dat zij niet claimgerechtigd is voor een functie binnen de nieuwe organisatie van de Dienst Stadsbeheer, aangezien eiseresses functie voor minder dan 50% of in het geheel niet terugkomt in de nieuwe organisatie, en dat artikel 3.4.4. van het Sociaal Statuut derhalve niet op haar van toepassing is.
Nadat eiseres contact had gezocht met het BOF heeft op 18 oktober 1994 daarmee een eerste gesprek plaatsgevonden. Vervolgens is een loopbaanonderzoek verricht door bureau Psychotechniek.
Eiseresses functie is bij besluit van 11 november 1994 met ingang van 1 januari 1995 opgeheven.
Begin 1995 is voor eiseres bij een extern bureau een begeleidings-/coachings- traject uitgezet. Het doel van dit traject was eiseres te helpen de nog aanwezige emoties ten gevolge van het vervallen van haar functie alsmede problemen in de privésfeer te verwerken en vervolgens stappen te zetten naar een interne en externe marktverkenning, en voorts om te voorzien in netwerkbegeleiding en verdere persoonlijke coaching.
Bij besluit van 14 maart 1995 heeft verweerder het voornemen uitgesproken om eiseres op grond van artikel 24 van het Algemeen Ambtenarenreglement (AAR) van verweerders gemeente overplaatsbaar te verklaren.
Bij besluit van 12 juni 1995 is eiseres meegedeeld dat zij zal worden overgeplaatst naar een nader te bepalen tak van de dienst.
Eiseres is vanaf september 1995, nadat zij een cursus Tekstverwerking had mogen volgen en een PC voor thuisgebruik in bruikleen had gekregen, projectmatige werkzaamheden gaan verrichten voor de Dienst Sport en Recreatie.
Verweerder heeft op 12 september 1995 besloten tot intrekking van het tot dan geldende Sociaal Statuut (hierna: het oude Sociaal Statuut), alsmede tot intrekking van zijn onder werking van het oude Sociaal Statuut geldende garantie dat geen gedwongen ontslagen zouden vallen bij een reorganisatie. Verder heeft verweerder besloten om die garantie in een nieuw Sociaal Statuut te verwerken in de vorm van een maximale inspanningsverplichting tot behoud van werkgelegenheid.
Met ingang van 2 november 1995 is het nieuwe Sociaal Statuut in werking getreden.
Op 22 februari 1996 is de vacante functie van juridisch medewerker bij de sector Bouwvergunningen van de afdeling Bouwbeheer voor eiseres geclaimd.
Op 11 maart 1996 is deze claim weer ingetrokken.
Vervolgens is de vacante functie van stafmedewerker bij de Reinigings- en Havendienst voor eiseres geclaimd. De selectiecommissie heeft de sollicitatieprocedure met eiseres niet voortgezet, omdat eiseres volgens de commissie niet voldeed aan de functie-eis 'zeer goede sociale en communicatieve vaardigheden'.
Intussen verrichtte eiseres ook uit eigen beweging extern meerdere sollicitaties, welke niet succesvol waren. Verder werd door het BOF het curriculum vitae van eiseres uitgezet bij een aantal diensten van verweerders gemeente en werd uitzendbureau Start ingeschakeld.
Eiseres is met ingang van 1 januari 1997 op basis van een overeenkomst tussen de Dienst Stadsbeheer van verweerders gemeente en de gemeente [detacheringsgemeente] gedetacheerd bij laatstgenoemde gemeente voor de duur van tenminste een half jaar. Eiseres verrichtte bij de gemeente [detacheringsgemeente] werkzaamheden van juridische en algemene aard gedurende 20 à 24 uur per week.
Bij brief van 4 april 1997 heeft verweerder eiseres meegedeeld dat de op
1 januari 1995 aangevangen begeleidingstermijn van twee jaar wordt verlengd met maximaal een jaar tot 1 januari 1998 of zoveel eerder als eiseres een definitieve functie krijgt aangeboden, en dat, indien op 1 juli 1997 niet voorzienbaar is dat voor eiseres een vaste baan beschikbaar is, op 1 juli 1997 zal worden besloten eiseres eervol ontslag te verlenen met ingang van 1 januari 1998.
Bij besluit van 27 juni 1997 heeft verweerder eiseres eervol ontslag verleend, omdat op 1 juli 1997 niet voorzienbaar was dat voor eiseres per 1 januari 1998 een vaste baan beschikbaar was. Dit besluit is op 4 juli 1997 ingetrokken, omdat op grond van het Sociaal Statuut eerst de Commissie van Toezicht moest worden geraadpleegd.
In juli 1997 is de detacheringsovereenkomst tussen de Dienst Stadsbeheer en de gemeente [detacheringsgemeente] verlengd tot 1 januari 1998. De Dienst Stadsbeheer ontving van de gemeente [detacheringsgemeente] in verband met de detachering een tegemoetkoming in de loonkosten van eiseres van f 800,- per maand.
De Commissie van Toezicht heeft op 28 november 1997 geconcludeerd dat de door verweerder geleverde inspanningen voldoende zijn geweest, dat de rechtspositionele maatregel van ontslag gerechtvaardigd is, maar dat een verlenging van de inspanningsverplichting op zijn plaats is. De Commissie heeft gelet hierop geadviseerd om het nemen van een rechtspositionele maatregel c.q. een ontslag niet vóór 1 juli 1998 te laten ingaan en voorgesteld om de verlenging van de inspanningsverplichting te gebruiken om eiseres in staat te stellen met bemiddeling van het BOF alle ter beschikking staande netwerken uit te baten.
Bij besluit van 7 januari 1998 heeft verweerder eiseres meegedeeld dat hij het advies van de Commissie van Toezicht heeft overgenomen, dat het begeleidingstraject door het BOF ingaande 1 januari 1998 met een half jaar wordt verlengd en dat eiseres, indien het begeleidingstraject niet leidt tot het verkrijgen van een vaste baan, met ingang van 1 juli 1998 eervol wordt ontslagen met behoud van wachtgeld.
Vervolgens is in de loop van januari 1998 een overeenkomst gesloten tussen de Dienst Stadsbeheer en de gemeente [detacheringsgemeente], waarbij eiseres voor de periode van 1 januari 1998 tot 1 januari 1999 bij laatstgenoemde gemeente is gedetacheerd. De Dienst Stadsbeheer ontving in verband met de detachering een tegemoetkoming in de loonkosten van eiseres van f 1750,- per maand.
Bij brief van 22 januari 1998 heeft het Sectorhoofd Middelen van de gemeente [detacheringsgemeente] eiseres meegedeeld dat hij helaas geen toezegging kan doen over een mogelijk vast dienstverband met de gemeente [detacheringsgemeente], hoewel behoefte bestaat aan een medewerker algemene en juridische zaken met een takenpakket zoals door eiseres wordt verricht. Indien uiteindelijk door de raad van de gemeente [detacheringsgemeente] zou worden besloten om de functie van medewerker algemene en juridische zaken structureel toe te voegen aan de personeelsformatie, zal eiseres worden beschouwd als een interne kandidaat.
Namens eiseres is op 6 februari 1998 tegen het besluit van 7 januari 1998 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 16 april 1998 heeft verweerder eiseres met ingang van 1 juli 1998 eervol ontslag verleend.
Namens eiseres is tegen dat besluit op 6 mei 1998 bezwaar gemaakt.
Op 27 mei 1998 heeft een hoorzitting plaatsgevonden, alwaar eiseresses bezwaren tegen het besluit van 7 januari 1998 en het besluit van 16 april 1998 zijn behandeld.
Verweerder heeft vervolgens het bestreden besluit genomen.
Standpunten van partijen.
Namens eiseres is in beroep aangegeven dat alleen bezwaren bestaan tegen het per 1 januari 1999 verleende ontslag.
In dat verband is allereerst aangevoerd dat de reorganisatie is aangegrepen om de eigenlijke ontslaggrond, zijnde ongeschiktheid voor de functie anders dan wegens ziekte of gebreken, te omzeilen. Daarbij is verwezen naar correspondentie uit december 1991 betreffende het functioneren van eiseres.
Verder meent eiseres dat de door verweerder geleverde inspanningen om haar binnen of buiten de gemeentelijke organisatie te herplaatsen volstrekt onvoldoende zijn geweest. Eiseres heeft zich daarentegen in voldoende mate ingespannen om een passende functie te verwerven.
Daarnaast bestaat volgens eiseres op grond van het oude Sociaal Statuut een garantie van geen gedwongen ontslagen. Eiseres meent dat deze garantie voor haar geldt. Echter, ook als het nieuwe Sociaal Statuut van toepassing zou zijn, meent eiseres dat aan haar geen ontslag mag worden verleend. Uit de toelichting bij het nieuwe Sociaal Statuut blijkt volgens eiseres dat de garantie van geen gedwongen ontslagen in dat Statuut is verwerkt in de vorm van een maximale inspanningsverplichting tot behoud van werkgelegenheid. Gelet hierop geldt de garantie nog steeds, althans mag ontslag alleen als uiterste middel worden gebruikt. Eiseres meent dat het nieuwe Sociaal Statuut niet vereist dat uitzicht op of garantie voor een vaste werkplek bestaat. Volgens eiseres is in haar geval nog geen sprake van een zodanig uitzichtloze situatie dat verweerder haar ontslag had mogen verlenen.
Eiseres heeft er verder op gewezen dat een ontslag in de gegeven omstandigheden onredelijk is, omdat daarmee geen recht wordt gedaan aan de inzet en loyaliteit die eiseres verweerder zoveel jaren heeft getoond.
Voorts is namens eiseres aangevoerd dat zij door het ontslag in een onaanvaardbaar slechte financiële positie komt. Daarnaast vreest eiseres dat zij, mede gelet op haar leeftijd, door het ontslag in een uitzichtloze positie van thuiszitten terecht komt.
Ter zitting is namens eiseres ten aanzien van de door haar te lijden financiële schade nog naar voren gebracht dat, voor zover het ontslag verder rechtmatig zou zijn, daaraan door verweerder een financiële compensatie voor die schade zou moeten worden verbonden. Eiseres lijdt een inkomensverlies ter hoogte van het verschil tussen haar wachtgeld c.q. lagere inkomsten uit arbeid en haar vroegere salaris en zij bouwt minder pensioen op.
Tot slot is namens eiseres ter zitting nog meegedeeld dat zij er sinds haar ontslag nog steeds in is geslaagd om aan het werk te blijven, zij het in lager betaald werk voor minder uren en zonder of met zeer geringe pensioenopbouw.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij zich voldoende inspanningen heeft getroost om voor eiseres een passende functie te vinden. Verweerder meent dat, nu na een begeleidingstraject van 3 jaar nog steeds geen uitzicht bestaat op het vinden van een vaste baan door eiseres, eervol ontslag aan eiseres kan worden verleend.
Namens verweerder is ter zitting nog naar voren gebracht dat de garantie van geen gedwongen ontslag is neergelegd in een besluit van verweerder dat als zodanig geen deel uitmaakte van het oude Sociaal Statuut. Namens verweerder is voorts meegedeeld dat het besluit van 5 oktober 1994, waarbij eiseres niet claimgerechtigd is verklaard voor een functie bij de Dienst Stadsbeheer, een beslissing op grond van het oude Sociaal Statuut is. Dit betekent volgens verweerder echter niet dat de door verweerder onder de werking van het oude Sociaal Statuut gegeven garantie van geen gedwongen ontslag op eiseres moet worden toegepast. Volgens verweerder kan een dergelijke absolute garantie niet oneindig van kracht blijven.
Ten aanzien van de door eiseres te lijden financiële schade is namens verweerder ter zitting aangegegeven dat hij zich niet gehouden heeft gevoeld hiervoor een vergoeding te geven, aangezien hij zich in voldoende mate heeft ingespannen om voor eiseres een passende functie te vinden en hem derhalve geen verwijt valt te maken.
Beoordeling van het geschil.
Ingevolge artikel 87, tweede lid, aanhef en onder a, van het AAR kan eervol ontslag aan een ambtenaar in vaste dienst worden verleend wegens opheffing van zijn betrekking, wegens verandering in de inrichting van de tak van dienst waarbij hij werkzaam is, dan wel wegens mindere behoefte aan arbeidskrachten.
Niet in geschil is dat eiseresses functie met ingang van 1 januari 1995 is opgeheven. Gelet hierop was verweerder ingevolge voornoemde bepaling van het AAR bevoegd aan eiseres eervol ontslag te verlenen. De rechtbank merkt in dit verband op dat haar niet is gebleken dat - zoals namens eiseres is gesteld -aan het verleende ontslag ongeschiktheid van eiseres voor haar functie anders dan wegens ziekte of gebrek ten grondslag ligt.
De rechtbank staat vervolgens voor de vraag of verweerder op rechtmatige wijze gebruik heeft gemaakt van die bevoegdheid, en meer in het bijzonder of verweerder in redelijkheid heeft kunnen komen tot gebruikmaking van zijn bevoegdheid op de wijze zoals is geschied.
De rechtbank zal in het kader van de beantwoording van de voorgaande vraag eerst beoordelen welk Sociaal Statuut op eiseres van toepassing is.
In artikel 3.4.6. van het oude Sociaal Statuut was bepaald dat voor een personeelslid dat moest worden overgeplaatst gedurende 12 maanden naar een passende functie zou worden gezocht binnen de gemeentelijke organisatie en dat, indien binnen deze termijn geen passende functie of uitzicht daarop werd gevonden, burgemeester en wethouders op voorstel van het diensthoofd zouden besluiten of een andere oplossing mogelijk was of dat de termijn van 12 maanden verlengd zou worden. Op grond van een besluit van verweerder gold echter onder de werking van het oude Sociaal Statuut de garantie dat er geen gedwongen ontslagen zouden vallen in verband met een reorganisatie.
In het sinds 2 november 1995 geldende nieuwe Sociaal Statuut is in artikel 4.6.10 bepaald dat, indien uiterlijk twee jaar nadat een personeelslid overplaatsbaar is geworden, of zoveel eerder als is afgesproken, geen definitieve oplossing is gerealiseerd, op basis van de geleverde inspanningen nadere rechtspositionele besluitvorming plaatsvindt ten aanzien van het betreffende personeelslid.
In de toelichting op het nieuwe Sociaal Statuut is de volgende passage opgenomen:
"Zowel de gemeente Utrecht als werkgever als de in de Commissie van Overleg de personeelsleden vertegenwoordigende vakorganisaties zijn het er namelijk over eens dat het, i.v.m. de vele (toekomstige) reorganisaties, noodzakelijk is om daarbij een goed en duidelijk flankerend beleid te hebben. Beide hebben dan ook gezamenlijk in werkgroepverband vanaf 1994 gewerkt aan de tekst van het "nieuwe" Sociaal Statuut. Belangrijkste uitgangspunten daarbij waren het verantwoord omgaan met het uitgangspunt "geen gedwongen ontslagen" alsmede het verduidelijken van de rechten en plichten van zowel de kant van de werkgever als van de kant van het personeelslid. (.................).
Overigens is met de vakorganisaties overeengekomen om de nieuwe tekst van het Sociaal Statuut per datum van vaststelling door het College, d.d. 2 november 1995, met directe ingang in te laten gaan. Het feit dat uitdrukkelijk is gekozen om geen overgangstermijn in te stellen heeft tot gevolg dat de bepalingen van het nieuwe Sociaal Statuut met ingang van 2 november 1995 van kracht zijn. Dit geldt niet indien vóór de inwerkingtreding van het nieuwe Sociaal Statuut beslissingen zijn genomen op basis van de tekst van het oude Sociaal Statuut, bijv. in het kader van een plaatsingsprocedure, dan wel indien uitdrukkelijk de toepassing van het oude Sociaal Statuut door partijen is overeengekomen, bijv. in het Sociaal Plan. Alleen in dergelijke gevallen kunnen de bepalingen van het oude Sociaal Statuut hun geldigheid, ook na laatstgenoemde datum, behouden."
De rechtbank is van oordeel - en namens verweerder is dit ter zitting ook onderschreven - dat eerdergenoemd besluit van 5 oktober 1994 een beslissing op basis van de tekst van het oude Sociaal Statuut is. Gelet op de hiervoor weergegeven passage uit de toelichting op het nieuwe Sociaal Statuut zijn derhalve de bepalingen van het oude Sociaal Statuut op en na 2 november 1995 in beginsel op eiseres van toepassing gebleven.
De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of ook de door verweerder gegeven garantie van geen gedwongen ontslagen in beginsel op en na 2 november 1995 van toepassing is gebleven. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat verweerders besluit om een dergelijke garantie in het leven te roepen, onlosmakelijk is verbonden aan de werking van het oude Sociaal Statuut. Dit blijkt met name uit het feit dat verweerder op 12 september 1995 tegelijktijdig het oude Sociaal Statuut en de betreffende garantie heeft ingetrokken en heeft besloten deze garantie in het nieuwe Sociale Statuut te verwerken door het opnemen van een maximale inspanningsplichting tot behoud van werkgelegenheid.
Een absolute garantie dat geen gedwongen onslag zal plaatsvinden kan naar het oordeel van de rechtbank echter niet oneindig van toepassing zijn. Er komt een moment waarop in redelijkheid niet langer van een werkgever kan worden gevergd de overplaatsbaar verklaarde ambtenaar voor wie geen passende functie is gevonden nog langer in dienst te houden. De rechtbank is van oordeel dat in het onderhavige geval dit moment op 1 januari 1999 gekomen was.
De rechtbank overweegt daartoe dat verweerder in de periode van najaar 1994 tot eind 1998 zich voldoende heeft ingespannen om eiseres behulpzaam te zijn bij het vinden van een vaste betrekking. Niet alleen is door middel van het claimrecht getracht eiseres een functie bij een andere dienst te verschaffen, ook heeft eiseres een cursus tekstverwerking mogen volgen en is haar een PC ter beschikking gesteld voor thuisgebruik. Bovendien is eiseres een begeleidingstraject geboden, waarin zij ook heeft geparticipeerd, en is zij sedert haar overplaatsbaarverklaring voortdurend in staat gesteld hetzij binnen de gemeentelijke dienst, hetzij door detachering elders passende werkzaamheden te verrichten om zodoende haar kennis en ervaring en dientengevolge haar kansen op de arbeidsmarkt te vergroten.
Het vorenoverwogene heeft de rechtbank tot de conclusie gebracht dat verweerder nu er op korte termijn geen zicht was op het vinden van een passende betrekking voor eiseres bevoegd was haar met ingang van 1 januari 1999 eervol te ontslag te verlenen.
Vervolgens staat de rechtbank voor de beantwoording van de vraag of verweerder na afweging van de terzake relevante belangen in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. Die vraag beantwoordt de rechtbank ontkennend. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de nadelige gevolgen van het ontslag te eenzijdig op eiseres heeft afgewenteld.
In gevallen als deze, waarin de betrokkene gezien haar leeftijd een verminderde kans op de arbeidsmarkt heeft en aannemelijk is dat zij door de ontslagverlening aanzienlijke inkomens- en pensioenschade lijdt, is het, mede in aanmerking genomen de vigerende jurisprudentie, vanzelfsprekend dat verweerder de betrokkene een financiële compensatie verleent. Verweerder heeft dat echter niet eens overwogen. Dat de gemeente Utrecht, naar de gemachtigde van verweerder ter zitting heeft aangevoerd, geen regeling heeft om personen als eiseres een financiële genoegdoening te geven acht de rechtbank geen beletsel om in een individueel geval een financiële regeling te treffen.
Het vorenoverwogene heeft de rechtbank tot de conclusie gebracht dat verweerder bij de totstandkoming van het bestreden besluit heeft gehandeld in strijd met het bepaalde in artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht. Het bestreden besluit komt dan ook op die grond voor vernietiging in aanmerking.
Gelet op het vorenoverwogene is er aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
Deze kosten zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht, begroot op f 1420,-- als kosten van verleende rechtsbijstand, en op f 7,-- als reiskosten.
3. BESLISSING.
De arrondissementsrechtbank te Utrecht,
recht doende,
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt het bestreden besluit,
draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak,
bepaalt dat de gemeente Utrecht het door eiseres betaalde griffierecht ad f 210,-- aan haar vergoedt,
veroordeelt verweerder in de kosten van eiseres in dit geding ten bedrage van
f 1427,--, te betalen door de gemeente Utrecht.
Aldus vastgesteld door mr M.S.E. Wulffraat-van Dijk, lid van de enkelvoudige kamer, en in het openbaar uitgesproken op 22 december 1999.
de griffier: het lid van de
enkelvoudige kamer:
R.C. Stijnen M.S.E. Wulffraat-van Dijk
Afschrift verzonden op:
Tegen deze uitspraak staat, binnen zes weken na de dag van bekendmaking hiervan, voor belanghebbenden hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.