Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA5000

Datum uitspraak1999-09-20
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
ZaaknummersH01.99.0041
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Raad van State H01.99.0041. Datum uitspraak: 20 september 1999 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellante] te [woonplaats], appellante, tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Haarlem van 16 november 1998 in het geding tussen: appellante en de burgemeester van Haarlemmermeer. 1 . Procesverloop Bij besluit van 26 juni 1997 heeft de burgemeester van Haarlemmermeer (hierna: de burgemeester) afwijzend beslist op het verzoek van appellante om vergunning als bedoeld in artikel 29 van de Wet op de lijkbezorging teneinde het lichaam van haar overleden echtgenoot [echtgenoot] te kunnen opgraven en herbegraven in Wenen. Bij besluit van 28 april 1998 heeft de burgemeester het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht. Bij uitspraak van 16 november 1998, verzonden op 26 november 1998, heeft de arrondissementsrechtbank te Haarlem (hierna: de rechtbank) het tegen dit besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 5 januari 1999, bij de Raad van State ingekomen op 6 januari 1999, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 3 februari 1999. Deze brieven zijn aangehecht. Op grond van artikel 8:26 van de Algemene wet bestuursrecht is [familielid] te [woonplaats] in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding deel te nemen. Bij brief van 23 maart 1999 heeft de burgemeester een memorie van antwoord ingediend. Bij brief van 24 maart 1999 heeft [familielid] een memorie ingediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 juli 1999, waar appellante in persoon, bijgestaan door mr A.G. van de Velde, advocaat te Den Haag, en de burgemeester, vertegenwoordigd door D.H. Cuvelier, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen. Tevens is ter zitting verschenen [familielid], bijgestaan door mr J.M.S. Salomons, gemachtigde. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 29, eerste lid, van de Wet op de lijkbezorging wordt geen lijk opgegraven dan, indien het een graf betreft waarop een uitsluitend recht berust, met toestemming van de rechthebbende op het graf en voorts met vergunning van de burgemeester der gemeente, binnen welker gebied het begraven is, nadat deze de betrokken regionale inspecteur van de volksgezondheid heeft gehoord. 2.2. Uit het stelsel van de wet volgt dat een burgemeester slechts dan vergunning verleent, indien er redenen bestaan die zwaarder wegen dan die welke de wetgever tot het algemene verbod tot opgraving hebben geleid. Hiertoe behoren het belang van de volksgezondheid en de eerbied voor de stoffelijke overblijfselen van gestorvenen en, in verband daarmee, voor de grafrust. 2.2.1. De burgemeester staat op het standpunt dat de grafrust van een overledene in ieder geval de eerste tien jaar na de begrafenis niet mag worden verstoord. Hij voert dan ook het beleid dat op verzoeken om vergunning voor opgraving binnen die periode afwijzend wordt beslist. Slechts bij zwaarwegende belangen is hij bereid van zijn beleid af te wijken. 2.3. De Afdeling is van oordeel dat dit beleid van de burgemeester niet kennelijk onredelijk of anderszins onjuist is. 2.4. Vast staat dat [echtgenoot] op […] 1996 is overleden en op […] 1996 is begraven op de Joodse Begraafplaats Gan Hasjalorn te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer. Dat het de uitdrukkelijke wens van de overledene was om niet hier, maar op het Zentralfriedhof te Wenen, Oostenrijk, te worden begraven is niet komen vast te staan. 2.5. Er is, hoezeer de Afdeling ook respect heeft voor de bij appellante levende gevoelens, geen grond voor het oordeel dat de burgemeester ten onrechte geen uitzondering heeft gemaakt op het door hem gevoerde beleid. Daarbij is mede van belang dat het verzoek om vergunning is gedaan binnen een jaar na de begrafenis. De rechtbank is tot dezelfde conclusie gekomen. 2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.8. Voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep is geen grond. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr J.A.E. van der Does, Voorzitter, en mr B. van Wagtendonk en mr F.P. Zwart, Leden, in tegenwoordigheid van mr M.G. Tuinhout, ambtenaar van Staat. w.g. Tuinhout w.g. Van der Does Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 20 september 1999 77-55. Verzonden: Voor eensluidend afschrift, de Secretaris van de Raad van State, voor deze,