Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA5029

Datum uitspraak2000-02-22
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Leeuwarden
Zaaknummers17/080356-98
Statusgepubliceerd


Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE LEEUWARDEN Uitspraak d.d. 22 februari 2000. Parketnummer 17/080356-98. UITSPRAAK van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken in de arrondissementsrechtbank te Leeuwarden op een vordering van de officier van justitie in dit arrondissement d.d. 25 augustus 1999 in de strafzaak tegen: [betrokkene] geboren [1950] te [geboorteplaats], wonende te [woonplaats], [adres], nader te noemen: betrokkene. DE VORDERING: De officier van justitie heeft schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag vast zal stellen waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, wordt geschat en dat aan betrokkene de verplichting wordt opgelegd tot betaling aan de staat van een bedrag van / 125.000,00 ter ontneming van het door betrokkene uit het in de zaak met parketnummer 17/080356-98 telastegelegde, en/of uit soortgelijke feiten en/of uit feiten waarvoor een geldboete kan worden opgelegd van de vijfde categorie, wederrechtelijk verkregen voordeel. DE PROCESGANG: De behandeling heeft plaatsgevonden ter terechtzitting van 10 februari 2000 waarbij betrokkene is verschenen, bijgestaan door zijn raadsman mr J.W. Spanjer, advocaat te Haarlem. DE BEOORDELING: De rechtbank heeft betrokkene bij vonnis van 22 februari 2000 in de zaak met parketnummer 17/080356-98 veroordeeld terzake door hem gepleegde strafbare feiten. Op grond van de inhoud van bovenstaande wettige bewijsmiddelen is komen vast te staan dat betrokkene voordeel heeft verkregen uit de baten van die door hem gepleegde strafbare feiten, zodat de verplichting kan worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel door middel van voormelde strafbare feiten wordt geschat, vast aan de hand van de verklaring zoals deze door betrokkene is afgelegd, waarin hij heeft verklaard dat hij voor zijn betrokkenheid een bedrag van / 125.000,00 heeft ontvangen. De rechtbank stelt daarmee het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden geschat vast op / 125.000,00. TOEPASSING VAN DE WETSARTIKELEN: De rechtbank heeft gelet op de artikelen 24d en 36e van het Wetboek van Strafrecht. DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT: Stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op / 125.000,00. Legt betrokkene voornoemd de verplichting op tot betaling van een geldbedrag van / 125.000,00 (zegge: honderdvijfentwintigduizend gulden) aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Beveelt dat, voor het geval noch volledige betaling, noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 225 dagen, met dien verstande dat de duur van de vervangende hechtenis niet wordt verminderd door het voldoen van slechts een gedeelte van het verschuldigde bedrag. Deze uitspraak is gegeven door mr R.S. Wegener Sleeswijk, voorzitter, mrs J.Y.B. Jansen en I.M. Dölle, rechters, bijgestaan door mr N.D.P. van der Hoek, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 22 februari 2000.