Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA5068

Datum uitspraak2000-01-19
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers97/22556
Statusgepubliceerd


Uitspraak

WS Gerechtshof Arnhem tweede enkelvoudige belastingkamer nummer 97/22556 U i t s p r a a k op het beroep van X te Z (hierna te noemen: belanghebbende) tegen de uitspraak van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Arnhem (hierna: het college) op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen het na te melden gevorderde bedrag aan leges. 1. Gevorderd bedrag en bezwaar 1.1. Bij nota van 9 juli 1997, nr. 1, is van belanghebbende ¦ 5 366 geheven aan ‘Leges Wet milieubeheer’. 1.2. Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft het college bij uitspraak van 12 november 1997 het gevorderde bedrag gehandhaafd. 2. Geding voor het hof 2.1. Het beroepschrift is ter griffie ontvangen op 16 december 1997. 2.2. Tot de stukken van het geding behoren het vertoogschrift met bijlagen alsmede de conclusies van re- en dupliek. 2.3. In het vertoogschrift en in de conclusie van dupliek heeft het college toegestemd in het doen van uitspraak zonder mondelinge behandeling. Belanghebbende is daarmee bij brief van 22 juli 1998 akkoord gegaan. 2.4. Bij brief van de griffier van 3 februari 1999 zijn van de heffingsambtenaar van de gemeente Arnhem (hierna: de ambtenaar) schriftelijke inlichtingen ingewonnen. Bij aangetekende griffiersbrief van 1 maart 1999 is de gemachtigde van belanghebbende de gelegenheid geboden daarop schriftelijk te reageren; deze heeft daarvan geen gebruik gemaakt. 2.5. De griffier heeft de ambtenaar op 21 september 1999 telefonisch in de gelegenheid gesteld, de toegepaste ‘legesscore’ met nadere stukken zo veel mogelijk te verduidelijken en alsnog een kopie van de openbare aankondiging van terinzagelegging van de toegepaste legesverordening in te zenden. Hiervan is bij brief van 22 oktober 1999 gebruik gemaakt. 2.6. In deze brief heeft de gemachtigde blijkens diens brief van 23 december 1999 geen aanleiding gevonden tot reactie; tevens herhaalt hij zijn onder 2.3. bedoelde toestemming. 2.7. De desbetreffende briefwisseling maakt deel uit van de gedingstukken. 3. Conclusies van partijen 3.1. Belanghebbende verzoekt om vernietiging van de aangevallen uitspraak en van het gevorderde bedrag. 3.2. Het college concludeert tot bevestiging van zijn uitspraak. 4. De vaststaande feiten 4.1. Belanghebbende heeft op 26 juni 1996 een schriftelijke, op 28 juni 1996 gedagtekende, aanvraag ingediend om een vergunning op grond van artikel 8.4 van de Wet milieubeheer voor een hotel-café, zaalaccomodatie en slijterij aan de a-straat 1 te Z. 4.2. In de aanvraag is vermeld, dat voor de bedoelde inrichting op 24 maart 1981 een oprichtingsvergunning was afgegeven. 4.3. Het aan leges gevorderde bedrag is gespecificeerd op het rekenblad dat bij de onder 2.4 vermelde inlichtingen is overgelegd. 4.4. Voor het in behandeling nemen van de aanvraag is ¦ 5 366 aan leges geheven op de voet van de Legesverordening 1996, die is vastgesteld bij raadsbesluit van 5 februari 1996 en goedgekeurd door de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken op 29 maart 1996 onder nummer FBA 96/4/U8. 4.5. Van deze verordening luiden de artikelen 2 en 3: Artikel 2 Belastbaar feit Onder de naam ‘leges’ worden rechten geheven ter zake van het door of vanwege de gemeente verlenen van diensten, genoemd in deze verordening en de daarbij behorende tarieventabel. Artikel 3 Belastingplicht Belastingplichtig is de aanvrager van de dienst dan wel degene ten behoeve van wie de dienst is verleend. 5. Het geschil en de standpunten van partijen 5.1. Partijen houdt verdeeld, of met het in behandeling nemen van de voormelde aanvraag aan belanghebbende een dienst is verleend die volgens de jurisprudentie met legesheffing mag worden belast. 5.2. Elk van de partijen heeft voor haar standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van haar afkomstige stukken. 6. Beoordeling vooreerst ambtshalve 6.1. De berekening van de legesscore aan de hand van de ‘Standaard Bedrijfs Indeling’ (code 67.21), zoals toegelicht in de voormelde inlichtingen en de onder 2.5 bedoelde nadere stukken, is in overeenstemming met Hoofdstuk 5, par. 4, van de tarieventabel die behoort bij de Legesverordening 1996 en de in onderdeel 5.4.1 daarvan genoemde bijlage A - welke blijkens de voormelde inlichtingen abusievelijk vermeldt te behoren bij ‘de tarieventabel Legesverordening 1995’ - en op zichzelf tussen partijen niet in geschil. 6.2. Die verordening is bekendgemaakt door de mededeling van haar vaststelling ‘bij raadsbesluit van 5 februari 1995’, van haar onder 4.4 genoemde goedkeuring, van haar inhoud (‘het vaststellen van de verordening op de heffing en invordering van leges 1996’) en van haar inwerkingtreding alsmede door de aankondiging van haar terinzagelegging bij het gemeentelijke informatiecentrum en bij de afdeling Gemeentelijke Belastingen, een en ander volgens de advertentie in De Arnhemse Koerier van 10 april 1996 die in kopie als bijlage 7 bij het vertoogschrift en als bijlage I bij de voormelde nadere stukken is overgelegd. Deze bekendmaking beantwoordt aan de eis van artikel 139 van de Gemeentewet, zoals opgevat in de arresten van de Hoge Raad van 24 december 1997, nr. 31 643 (BNB 1998/68c*, Belastingblad 1998, blz. 146), nr. 32 325 (BNB 1998/69c*, Belastingblad 1998, blz. 148) en nr. 32 569 (BNB 1998/70c*, Belastingblad 1999, blz. 320), van 10 augustus 1998, nr. 33 632 (V-N 1999/53.5, blz. 4646) en van 10 maart 1999, nr. 33 663 (BNB 1999/270c*, Belastingblad 1999, blz. 378). Daaraan doet de onjuiste vermelding van het jaartal in de datum van het raadsbesluit niet af, daar de hogere goedkeuring en het jaartal uit het intitulé van de verordening wel juist zijn vermeld, zodat redelijkerwijs geen twijfel kan bestaan aan de identiteit van het bedoelde besluit. 7. Beoordeling van het geschil 7.1. Niet betwist is, dat de vergunning is aangevraagd en verleend voor een nieuwe, de gehele inrichting omvattende vergunning. 7.2. Van een verleende dienst in de zin van de aangehaalde artikelen 2 en 3 is sprake indien het bevoegde gemeentelijke orgaan een aanvraag in behandeling neemt tot het afgeven van een vergunning die ingevolge enig wettelijk voorschrift is vereist met het oog op een activiteit of toestand die zonder die vergunning verboden is. 7.3. Artikel 8.1 van de Wet milieubeheer verbiedt, zonder daartoe verleende vergunning een inrichting te veranderen of de werking ervan te veranderen. In rubriek 2 (‘Verzoek’) van de in kopie als bijlage 5 bij het vertoogschrift overgelegde aanvraag is aangekruist ‘Er is gelijktijdig een bouwvergunning aangevraagd (afschrift bouwaanvraag bijvoegen)’, waarboven in handschrift is toegevoegd ‘wordt aangevraagd’. In rubriek 23 (‘Bijlagen’) is ‘afschrift bouwaanvraag’ aangekruist en op een open regel bijgeschreven ‘Offertes. Bouwbedr. A, Airco B’. Daarmee is de stelling in de conclusie van dupliek, dat het zonder de aangevraagde vergunning verboden zou zijn de inrichting te veranderen of de werking daarvan te veranderen, voldoende ondersteund en aannemelijk gemaakt. 7.4. Bijgevolg is de vergunning aangevraagd door belanghebbende in diens individuele belang, zodat het in behandeling nemen van de daartoe strekkende aanvraag is een dienst is in de zin van de artikelen 2 en 3 van de Legesverordening 1996. 7.5. Hieraan doet niet af, dat die behandeling ertoe strekt de aanvraag aan de geldende milieueisen te toetsen en dat deze toetsing ertoe kan leiden dat de aangevraagde vergunning onder voorwaarden wordt verleend of wordt geweigerd. Zonder die behandeling zou de vergunning immers niet kunnen zijn verleend, zodat belanghebbende de inrichting na de door hem voorgenomen verandering niet zou mogen exploiteren zonder zich bloot te stellen aan strafvervolging en/of de toepassing van bestuursdwang. 7.6. Evenmin doet aan het onder 7.4 gegeven oordeel af, dat met ingang van 1 januari 1998 bij artikel VII van de wet van 18 december 1997 in de Wet milieubeheer artikel 15.34a is toegevoegd, dat bepaalt dat met betrekking tot beschikkingen tot verlening, wijziging of intrekking van een vergunning of ontheffing krachtens deze wet geen rechten worden geheven. 7.7. Belanghebbendes verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 9 december 1987, nr. 24 892 (BNB 1988/117*), mist betekenis, daar een milieuvergunning, anders dan een aanschrijving op grond van artikel 25, lid 1, van de (toenmalige) Woningwet (1962), niet enkel verplichtingen doet ontstaan. 7.8. Anders dan in de gevallen die zijn berecht in de arresten van 14 oktober 1992, nr. 27 804 (BNB 1993/24c*), 7 mei 1997, nr. 31 845 (BNB 1997/208*), en 11 juni 1997, nr. 31 253 (BNB 1997/271*), is met het in behandeling nemen van de onderhavige aanvraag, zoals hiervoor is overwogen, rechtstreeks en in overheersende mate het individuele belang van belanghebbende in diens hoedanigheid van particulier ondernemer gediend. 8. Slotsom Het beroep is ongegrond. 9. Proceskosten Voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken vindt het hof geen termen aanwezig. 10. Beslissing Het gerechtshof bevestigt de uitspraak van het college. Ieder van de partijen kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Aldus gedaan te Arnhem op 19 januari 2000 door mr Van Schie, vice-president, lid van de tweede enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr Snoijink als griffier. (W.J.N.M. Snoijink) (P.M. van Schie) De beslissing is in het openbaar uitgesproken en afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 19 januari 200