
Jurisprudentie
AA5107
Datum uitspraak2000-02-28
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
ZaaknummersH01.99.0220
Statusgepubliceerd
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
ZaaknummersH01.99.0220
Statusgepubliceerd
Uitspraak
Raad van State
H01.99.0220.'
Datum uitspraak: 28 FEB. 2000
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
A, wonend te B, appellant,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage zittinghoudende te 's-Hertogenbosch, van 15 december 1998 in het geding tussen:
appellant
en
de Staatssecretaris van Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 20 mei 1998 heeft de Staatssecretaris van Justitie (hierna: de Staatssecretaris) een verzoek van appellant om vergoeding van schade tengevolge van het, naar appellant stelt, ten onrechte ondergaan van vreemdelingenbewaring afgewezen.
Bij besluit van 18 september 1998 heeft de Staatssecretaris het daartegen door appellant gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 15 december 1998, verzonden op 30 december 1998, heeft de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage, zittinghoudende te 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank), het daartegen door appellant ingestelde beroep gegrond verklaard, de beslissing op bezwaar vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen ervan in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 februari 1999, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 28 juli 1999 heeft de Staatssecretaris van antwoord gediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft appellant van repliek gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 november 1999, waar appellant, vertegenwoordigd door mr P.H. Hillen, advocaat te Tilburg, en de Staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr P. van Zijl, ambtenaar ten departemente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 37 van de Wet op de Raad van State kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan bij de Afdeling hoger beroep instellen tegen een uitspraak van de rechtbank als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht en tegen een uitspraak van de president van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:86 van die wet, tenzij tegen de uitspraak hoger beroep kan worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep of het College van Beroep voor het bedrijfsleven. Ingevolge artikel 33e van de Vreemdelingenwet (hierna: VW) is artikel 37 van de Wet op de Raad van State niet van toepassing op de beslissingen van de rechtbank te 's-Gravenhage in beroepen tegen beschikkingen, gegeven op grond van de Vreemdelingenwet.
2.2. Het hoger beroep is ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank, waarbij is beslist op een beroep inzake de weigering schadevergoeding toe te kennen voor beweerdelijk onrechtmatig ondergane bewaring op grond van artikel 26, eerste lid, aanhef en onder a, van de VW. Ingevolge artikel 33e van de VW is de Afdeling niet bevoegd kennis te nemen van het hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank op het beroep tegen het beweerdelijk schadeveroorzakende besluit.
Gelet op hetgeen is overwogen in de uitspraak van de Afdeling van 6 mei 1997 in zaak no. H01.96.0578/Q01 (Van Vlodrop, JB 1997/118 en AB 1997, 229), volgt uit het niet openstaan van hoger beroep tegen een uitspraak omtrent vreemdelingenbewaring dat hoger beroep evenmin openstaat tegen een uitspraak op een beroep tegen een besluit waarbij een verzoek om schadevergoeding ten gevolge van de gestelde onrechtmatigheid van die bewaring is afgewezen. Een andere benadering zou leiden tot het ontstaan van verschillende rechtsgangen voor nauw met elkaar samenhangende beslissingen van eenzelfde bestuursorgaan, hetgeen niet past in het stelsel van bestuursrechtelijke rechtsbescherming. Niet gebleken is van bijzondere feiten of omstandigheden die met zich brengen dat de onderhavige uitspraak niettemin voor hoger beroep op de Afdeling vatbaar is.
2.3. Uit het voorgaande volgt dat de Afdeling niet bevoegd is van het door appellant ingestelde hoger beroep kennis te nemen.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart zich onbevoegd van het hoger beroep kennis te nemen.
Aldus vastgesteld door mr R.W.L. Loeb, Voorzitter, en
mr B. van Wagtendonk en mr F.P. Zwart, Leden, in tegenwoordigheid van mr J.H.C.A. Muller, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Muller
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 FEB. 2000
198-242. Verzonden:
Voor eensluidend afschrift, de Secretaris van de Raad van State, voor deze,