
Jurisprudentie
AA5116
Datum uitspraak2000-03-14
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers307-99-v
Statusgepubliceerd
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers307-99-v
Statusgepubliceerd
Uitspraak
14 maart 2000
Strafkamer
nr. 307-99-v
CJIB 21601688
Hoge Raad der Nederlanden
arrest
op het beroep in cassatie
tegen de beslissing van de
Kantonrechter te Tiel van 1 december 1998 betreffende:
[betrokkene], wonende te [woonplaats].
1. De beslissing van de Kantonrechter
De Kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene ongegrond verklaard.
De beslissing van de Kantonrechter is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2. Geding in cassatie
De betrokkene heeft tegen de beslissing van de Kantonrechter beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Beoordeling van de bestreden beslissing
3.1. Aan de betrokkene is bij inleidende beschikking een administratieve sanctie opgelegd ter zake van:
“Overschrijding van de maximumsnelheid op autosnelwegen, wegwerkzaamheden (bord A3) tot en met 10 km per uur”.
3.2. De betrokkene klaagt in de eerste plaats dat de Officier van Justitie zich niet ter terechtzitting van het Kantongerecht had mogen laten vertegenwoordigen.
3.3. Het proces-verbaal van die terechtzitting houdt dienaangaande in:
“gehoord (…) de officier van justitie vertegenwoordigd door de heer W.R. ter Horst, seniorparketsecretaris bij het arrondissementsparket te Arnhem”.
3.4. De klacht faalt. Geen rechtsregel staat eraan in de weg dat de officier van justitie zich op een terechtzitting als de onderhavige laat vertegenwoordigen door een parketsecretaris. Ook het bepaalde in afdeling 10.1.1 Awb vormt daartoe geen beletsel.
Voorts kan uit het bepaalde in het op 1 juni 1999 inwerking getreden art. 126 RO niet worden afgeleid dat de wetgever van een dergelijke vertegenwoordigingsbevoegdheid niet heeft willen weten.
De ontstaansgeschiedenis van die bepaling wijst op het tegendeel. De Nota naar aanleiding van het Verslag houdt immers onder meer in:
“Mandaatverlening ter zake van het optreden ter zitting van de civiele of bestuursrechter wordt
- dit in antwoord op vragen van de leden van de SGP fractie - niet categorisch uitgesloten. Het OM heeft verscheidende bijzondere taken op grond van een groot aantal wetten. Deze zijn zo divers van aard dat het te ver zou voeren om te eisen dat te allen tijde de officier van justitie zelf op de zitting verschijnt. Zo zijn in de laatste jaren in de praktijk - zoals de leden van de GPV fractie terecht constateren - goede ervaringen opgedaan met de vertegenwoordiging van het OM tijdens de zitting door parketsecretarissen in het kader van Wet Mulder-zaken”. (Kamerstukken II, 1997-1998, 25 392, nr. 7, blz. 36)
3.5. In de tweede plaats komt de betrokkene met een motiveringsklacht op tegen de verwerping door de Kantonrechter (onder 11 sub h op blz. 9 van de bestreden belsissing)van het verweer dat het ter plaatse instellen van een maximumsnelheid niet stoelde op een verkeersbesluit. De klacht moet buiten bespreking blijven omdat de Kantonrechter het verweer terecht heeft verworpen.
Op grond van de artikelen 34 en 35 BABW kan de plaatsing van een bord A3 in geval van uitvoering van werken immers geschieden zonder een daaraan ten grondslag liggend verkeersbesluit.
3.6. Ook overigens slaagt het cassatieberoep niet.
Het oordeel van de Kantonrechter geeft geen blijk van schending van het recht; het steunt op gronden die niet onbegrijpelijk zijn en die wegens hun feitelijke aard in cassatie niet verder kunnen worden getoetst.
De Hoge Raad oordeelt geen grond aanwezig waarop de bestreden beslissing ambtshalve zou behoren te worden vernietigd.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president Davids als voorzitter, en de raadsheren Koster en Aaftink, in bijzijn van de waarnemend-griffier Verboon, en uitgesproken op 14 maart 2000.