
Jurisprudentie
AA5121
Datum uitspraak2000-03-14
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers50-99-V
Statusgepubliceerd
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers50-99-V
Statusgepubliceerd
Uitspraak
14 maart 2000
Strafkamer
nr. 50-99-V
CJIB 19271221
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie
tegen de beslissing van de
Kantonrechter te 's-Hertogenbosch
van 18 november 1998
betreffende:
[betrokkene], wonende te [woonplaats].
1. De beslissing van de Kantonrechter
De Kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene ongegrond verklaard.
De beslissing van de Kantonrechter is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2. Geding in cassatie
De betrokkene heeft tegen de beslissing van de
Kantonrechter beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van de bestreden beslissing
3.1. Bij inleidende beschikking is aan de betrokkene een administratieve sanctie opgelegd ter zake van 'als bestuurder de doorgetrokken streep overschrijden tussen rijstroken/op paden met verkeer in één richting" op de rijksweg A2 te 's-Hertogenbosch.
De desbetreffende gedraging is een overtreding van het voorschrift gesteld bij art. 76, aanhef en onder b, RVV 1990.
Het zaakoverzicht van het CJIB houdt als toelichting van de verbalisant die de gedraging heeft geconstateerd onder meer in:
"Het betrof een dubbele doorgetrokken streep.
Betrokkene reed over de invoegstrook en voegde onmiddellijk na het convergentiepunt in en reed daartoe over een dubbele doorgetrokken streep, waardoor overige verkeer op hoofdrijbaan, tijdens de spits, stevig moest remmen".
3.2. Art. 76, aanhef en onder b, RVV 2990 luidt:
"Een doorgetrokken streep heeft de volgende betekenis (...)
b. indien de streep zich bevindt tussen rijstroken dan wel op paden, voor verkeer in één richting: bestuurders mogen de streep niet overschrijden, tenzij tussen de bestuurder en de doorgetrokken streep een onderbroken streep is aangebracht".
3.3. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
De betrokkene reed komend vanaf de toerit van de A-50 in de richting van de doorgaande rijbaan van de A-2. De op de weg aangebrachte markering is ter plaatse als volgt.
De rijstrook van die toerit is door doorgetrokken strepen gemarkeerd. Vanaf het punt waarop genoemde wegen samenkomen is tussen de (linker) streep van die toerit en de doorgetrokken streep aan de rechterkant van de meest rechtse rijstrook van de doorgaande rijbaan van de A2 een wit driehoekig vlak aangebracht. Na het convergentiepunt, waar beide rijstroken samenkomen lopen genoemde ononderbroken strepen over enige afstand parallel door.
De Kantonrechter heeft vastgesteld, welke vast-
stelling niet onbegrijpelijk is en overigens in cassatie niet wordt bestreden, dat de betrokkene na genoemd convergentiepunt de (dubbele) ononderbroken
streep heeft overschreden.
3.4. Het oordeel van de Kantonrechter dat de betrokkene aldus de hem verweten gedraging heeft verricht en een doorgetrokken streep als bedoeld in art. 76 RVV 1990 heeft overschreden, geeft geen blijk van een verkeerde rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk.
3.5. Aan het voorafgaande doet, anders dan het beroepschrift in cassatie wil, niet af dat genoemde doorgetrokken strepen het verlengde vormen van de strepen die het witte driehoekige vlak omlijnen en dat laatstgenoemde strepen zich niet bevinden tussen rijstroken of paden en dus niet de functie van een doorgetrokken streep als bedoeld in art. 76 RVV 1990 hebben.
Opmerking verdient dat weliswaar overschrijding van die streep aldaar, gelet op het vorenoverwogene, geen overtreding van art.76 RVV 1990 oplevert, doch dat zodanige gedraging ingevolge art. 10, eerste lid, RVV 1990 verboden is. Bij een samenvoeging van wegen als hier aan de orde is kan het witte driehoekige vlak bij het convergentiepunt immers niet worden beschouwd als een weggedeelte dat voor rijdende voertuigen op een van die wegen is bestemd.
3.6. Hieruit volgt dat, nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden beslissing ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, het beroep dient te worden verworpen.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president Davids als voorzitter, en de raadsheren Bleichrodt, Van Erp taalman Kip-Nieuwenkamp, Koster en Aaftink, in bijzijn van de waarnemend-griffier Verboon, en uitgesproken op 14 maart 2000.