Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA5123

Datum uitspraak2000-02-21
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
ZaaknummersH01.99.0688
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Raad van State H01.99.0688 Datum uitspraak: 21 FEB. AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: A te B, appellante, tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch van 31 maart 1999 in het geding tussen: appellante en burgemeester en wethouders van Eindhoven. 1. Procesverloop Bij besluit van 4 november 1996 hebben burgemeester en wethouders van Eindhoven (hierna: burgemeester en wethouders) geweigerd aan appellante vergunning te verlenen voor het bouwen van een dakkapel op het achter- en het voorgeveldakvlak van de woning aan het […]pad 14 te Eindhoven. Bij besluit van 22 april 1997 hebben burgemeester en wethouders het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 6 april 1998 heeft de arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het door appellante tegen dit besluit ingestelde beroep gegrond verklaard, het vernietigd en burgemeester en wethouders opgedragen met inachtneming van de uitspraak een nieuw besluit te nemen. Bij besluit van 3 juli 1998 hebben burgemeester en wethouders het bezwaar wederom ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht. Bij uitspraak van 31 maart 1999, verzonden op 27 april 1999, heeft de rechtbank het tegen dit besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 11 mei 1999, bij de Raad van State ingekomen op 12 mei 1999, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Bij brief van 14 september 1999 hebben burgemeester en wethouders een memorie van antwoord ingediend. Bij brief van 11 januari 2000 heeft appellante van repliek gediend. Buiten bezwaren van burgemeester en wethouders heeft appellante bij brief van 26 januari 2000 nog stukken in het geding gebracht. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 januari 2000, waar appellante, vertegenwoordigd door mr H.G.M. van der Westen, advocaat te Eindhoven, en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr C.H. van den Brekel-Bergacker, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. De in bezwaar gehandhaafde weigering van de bouwvergunning berust op het oordeel van burgemeester en wethouders dat het bouwplan in strijd is met redelijke eisen van welstand. Voor dit oordeel hebben zij zich gebaseerd op een negatief advies van de welstandscommissie van 16 september 1996 en de daarop door de secretaris van de welstandscommissie gegeven toelichting in de brief van 4 maart 1997. 2.2. Appellante heeft betoogd dat de welstandscommissie het bouwplan louter heeft getoetst aan het door die commissie in 1995 vastgestelde beleid voor de welstandsbeoordeling van dakkapellen en heeft verzuimd het bouwplan aan een individuele beoordeling te onderwerpen. De meervoudige kamer van de rechtbank heeft in een uitspraak van 25 november 1998 geoordeeld dat dit welstandsbeleid de grenzen die de wet stelt, overschrijdt. Daarom hadden burgemeester en wethouders volgens appellante hun weigering niet op het welstandsadvies en de daarop gegeven toelichting mogen baseren. De rechtbank heeft dit in de aangevallen uitspraak miskend, aldus appellante. 2.3. De door de welstandscommissie sinds medio 1995 gevolgde lijn bij de beoordeling van dakkapellen, komt erop neer dat dakkapellen op het dakvlak aan de voorzijde van woningblokken, en zeker als het een vrij lage kap betreft, in beginsel negatief worden beoordeeld. Hieraan ligt de overweging ten grondslag dat voor een woningblok het dakvlak aan de voorzijde het samenbindend element bij uitstek is. Uitzonderingen kunnen worden gemaakt in die gevallen waarbij, met vergunning, reeds dakkapellen op het betreffende woningblokdak zijn geplaatst. Burgemeester en wethouders sluiten zich bij deze lijn van beoordeling aan. 2.4. De Afdeling stelt voorop dat de welstandscommissie bevoegd moet worden geacht om criteria te formuleren aan de hand waarvan zij afzonderlijke aanvragen om advies over bouwplannen zal beoordelen, mits die criteria niet in strijd komen met de door de gemeenteraad, ter uitvoering van de in artikel 8, zesde lid, van de Woningwet gegeven opdracht, in de bouwverordening neergelegde criteria. De door de welstandscommissie gehanteerde criteria zijn naar het oordeel van de Afdeling niet kennelijk onredelijk noch strijdig met artikel 12 van de Woningwet. Deze criteria zijn immers uitsluitend gebaseerd op welstandsoverwegingen. De Afdeling sluit zich aan bij het oordeel van de rechtbank dat bij de welstandstoets rekening dient te worden gehouden met de aanwezigheid van zowel bouwwerken die met bouwvergunning als met blijvend aanwezige bouwwerken die zonder bouwvergunning zijn opgericht, daar deze categorieën bouwwerken beide tot de gebouwde omgeving behoren waarover de welstandstoets zich dient uit te strekken. 2.5. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het feit dat in het beleid ten onrechte geen rekening wordt gehouden met illegaal gebouwde dakkapellen in dit geval niet leidt tot de conclusie dat de beslissing op bezwaar de rechterlijke toets niet kan doorstaan, aangezien niet is betwist dat in de onmiddellijke omgeving van de woning van appellante in het geheel geen dakkapellen op het voorgeveldakvlak van woningen zijn gebouwd. De rechtbank heeft voorts terecht en op goede gronden geoordeeld dat uit de door de secretaris van de welstandscommissie in de brief van 4 maart 1997 gegeven toelichting blijkt dat de welstandscommissie het bouwplan specifiek op zijn merites heeft beoordeeld. De omstandigheid dat de toetsing van het bouwplan aan het welstandsbeleid in dit geval, vanwege de situering van de woning in een woonblok met een gaaf voorgeveldakvlak, heeft geleid tot een negatief welstandsadvies, betekent niet dat het bouwplan niet aan een individuele beoordeling is onderworpen. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat het bouwplan in overeenstemming met artikel 12 van de Woningwet is beoordeeld. 2.6. Ter zitting is gebleken dat de verlening van bouwvergunningen voor dakkapellen op het voordakvlak van de woningen aan het Pieter Borpad nummers 8 en 10 als incident moet worden beschouwd. Anders dan appellant heeft betoogd, kan uit de verlening van die bouwvergunningen dan ook niet de conclusie worden getrokken dat burgemeester en wethouders en de welstandscommissie geen consistent beleid voeren dan wel dat niet handhavend wordt opgetreden tegen overtredingen van het verbod om te bouwen zonder bouwvergunning. 2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.8. Voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep zijn geen termen aanwezig. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestig de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr W.M.G. Eekhof-de Vries, Voorzitter, en mr P.J.J. van Buuren en mr F.P. Zwart, Leden, in tegenwoordigheid van mr drs W.P. van der Haak, ambtenaar van Staat. w.g. Eekhof-De Vries w.g. Van der Haak Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 21 FEB. 12-250. Verzonden: Voor eensluidend afschrift, de Secretaris van de Raad van State, voor deze,