Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA5178

Datum uitspraak2000-03-20
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank Leeuwarden
ZaaknummersKG 00/66
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Uitspraak: 20 maart 2000 Kort-geding-nummer: 00/66 VONNIS van de president van de arrondissementsrechtbank te Leeuwarden, in het kort geding van: 1. de rechtspersoon naar Duits recht BAYER AG, gevestigd te Leverkusen, Bondsrepubliek Duitsland, 2. de besloten vennootschap naar Nederlands recht BAYER B.V., gevestigd te Mijdrecht, gemeente De Ronde Venen, 3. de naamloze vennootschap naar Belgisch recht BAYER SA/NV, gevestigd te Brussel, België, eiseressen, hierna gezamenlijk mede te noemen: Bayer, procureur: mr. M.A. Buys, advocaat: mr. H.G.T.J. Jansen te 's-Gravenhage, tegen 1. [gedaagde sub 1] wonende te [woonplaats gedaagde sub 1], hierna mede te noemen: [gedaagde sub 1], 2. [gedaagde sub 2], wonende te [woonplaats gedaagde sub 2], hierna mede te noemen: [gedaagde sub 2], 3. [gedaagde sub 3], wonende te [woonplaats gedaagde sub 3], hierna mede te noemen: [gedaagde sub 3], gedaagden, gezamenlijk ook te noemen: het actiecomité, procureur: mr. V.M.J. Both, advocaat: mr. D.M.H.M. van Dijk te Arnhem. PROCESGANG Bayer heeft gedaagden in kort geding doen dagvaarden tegen de openbare zitting van 10 maart 2000. Bayer heeft toen op de bij dagvaarding geformuleerde gronden haar - gewijzigde - eis aldus geformuleerd dat de president bij vonnis - zo veel mogelijk uit-voerbaar bij voorraad - ieder der gedaagden handelend voor zich in privé en/of in haar/zijn hoedanigheid van lid van het zich "Ziek van Bayer" noemende actiecomité, veroordeelt: 1. om zich te onthouden van het doen van een of meer der navolgende mededelingen en/of uitlatingen: a. "Ziek van Bayer" b. "Dood door Bayer" c. "Het zal je kind maar wezen" d. "Bayer speelt vals" e. "De beerput bij Bayer moet open" al of niet met een of meerdere afbeelding(en) die geëigend is/zijn Bayer te diffameren en/of haar eer en goede naam aan te tasten; 2. om zich te onthouden van het doen van een of meer der uitlatingen/mededelingen dat Bayer: f. als gevolg van inenting met een der in de dagvaarding genoemde diergeneesmiddelen aan veehouders schade heeft veroorzaakt, althans schade heeft veroorzaakt, al of niet onder vermelding van enig bedrag daarvan, en/of g. weigert de als gevolg van die inenting ontstane schade te vergoeden, en/of h. onbetrouwbaar is en/of a-sociaal en/of i. liegt over de ware gang van zaken of anderszins liegt en/of j. haar toevlucht neemt tot list en bedrog; alsmede van iedere daarmee inhoudelijk overeenstemmende respectievelijk vergelijkbare uitlating/mededeling, op welke wijze ook gedaan en met of zonder begeleidende afbeeldingen van een dode in een wei liggende koe en/of van een geaborteerde kalver-foetus of van daarmee overeenstemmende/vergelijkbare afbeeldingen, en 3. om zich te onthouden van het (doen) uitdelen van pamfletten of geschriften en van het (doen) plaatsen van borden met plakkaten en/of het openbaar (doen) maken van teksten op andere wijze, voor zover houdende een of meer der uitlatingen/mededelingen al dan niet met afbeeldingen van een dood rund en/of een geaborteerde kalver-foetus of van enige andere afbeelding die geëigend is bij de aanschouwer ervan gevoelens van afkeer ten opzichte van een of meer der eiseressen op te wekken, ten aanzien waarvan hierboven reeds een gebod/verbod is gevorderd; 4. ieder voor zich voor iedere handeling welke zij/hij na betekening van het in dezen te wijzen vonnis in strijd met enig in dat vonnis te geven gebod/verbod zal verrichten, dwangsommen te verbeuren en wel een dwangsom van / 10.000,00 voor iedere dag of resterend gedeelte daarvan dat gedaagden zodanige handeling zullen laten voortduren en een dwangsom van / 100.000,00 voor iedere niet-nakoming van het ingevolge het hierboven onder 3 bedoelde, te geven gebod/verbod; 5. in de kosten van het geding. Vervolgens hebben partijen hun standpunten nader doen toelichten door hun advocaten die beiden mede aan de hand van pleitnotities het woord hebben gevoerd, waarbij gedaagden hebben geconcludeerd tot afwijzing van de vordering van Bayer met veroordeling van Bayer in de proceskosten, uitvoerbaar bij voorraad. Partijen hebben met wederzijds goedvinden producties in het geding gebracht. Na voortgezet debat hebben partijen de stukken - waarvan de inhoud als hier ingelast geldt - overgelegd voor vonnis. RECHTSOVERWEGINGEN Vaststaande feiten 1. Binnen het kader van dit kort geding zijn onder meer de navolgende feiten als vaststaand tussen partijen komen te gelden. Deze feiten zijn vastgesteld op grond van stellingen van partijen of ook op grond dat ze blijken uit de tussen partijen onomstreden gebleven inhoud van overgelegde schriftelijke stukken. Uit stellingen van partijen moeten feiten als vaststaand worden afgeleid als ze door de ene partij zijn gesteld en vervolgens door de andere partij zijn erkend of door die partij niet dan wel onvoldoende gemotiveerd zijn weersproken. Overigens draagt de vaststelling van feiten in een kort geding noodgedwongen een voorlopig karakter, omdat de gelegenheid om getuigen te ondervragen en deskundigen-bericht in te winnen dan pleegt te ontbreken. 2. Aldus gelden onder meer de navolgende feiten als vaststaand. 2.1. Bayer AG is een te Leverkusen, Bondsrepubliek Duitsland, gevestigde onderneming met bedrijven in de chemisch-farmaceutische sector. Zij vervaardigt onder meer geneesmiddelen voor gebruik bij mens en dier. Bayer B.V. en Bayer SA/NV zijn tot het concern van Bayer AG behorende vennootschappen die de door Bayer AG en haar dochterondernemingen vervaardigde producten in Nederland respectievelijk België op de markt brengen. 2.2. Het onderzoeksinstituut "Instituut voor Diergezondheid" te Lelystad (hierna te noemen: ID-Lelystad) heeft ter bestrijding van de bij runderen voorkomende ziekte Infectieuze Bovine Rhinotracheïtis (bekend als koeiengriep en hierna te noemen: IBR) een vaccin ontwikkeld dat door Bayer AG wordt geproduceerd. 2.3. Bayer heeft aan Hoechst Roussel Vet N.V. (hierna te noemen: Hoechst) licentie verleend om in een aantal landen naast Bayer het vaccin op de markt te brengen. Runderen die met deze vaccins geënt worden, ontwikkelen daartegen antistoffen en worden daardoor geïmmuniseerd. 2.4. In Nederland zijn toelatingen onder de Diergeneesmiddelenwet verstrekt - aan Bayer op 13 februari 1995 en aan Hoechst op 13 juni 1995 - voor het vaccin in twee vormen: levend (vivum, live) en geïnactiveerd (inactivatum, inactivated). Bij inactivatum-vaccin zijn alle zich in het vaccin bevindende levende virussen ten gevolge van een chemische behandeling geïnactiveerd. 2.5. Bayer brengt het vaccin onder de merken "Bayovac IBR-Marker vivum" en "Bayovac IBR-Marker inactivatum" sedert februari 1995 in Nederland op de markt. Hoechst brengt het vaccin onder de merken "Rhinobovin Marker Live" en "Rhinobovin Marker inactivated" sedert juni 1995 op de markt. In de naam van het vaccin komt het woord "Marker" voor, omdat het vaccin ontwikkeld is op basis van een virusstam die zich van ieder IBR-veldvirus onderscheidt. Het vaccin mag uitsluitend aan dierenartsen geleverd en door hen toegediend worden. 2.6. Omdat IBR een ziekte is die in Nederland een schade van vele miljoenen guldens per jaar veroorzaakt en een toenemend aantal IBR-vrije landen in Europa beperkingen oplegt aan de invoer van levende dieren, sperma en embryo's uit IBR-positieve landen, heeft het Productschap voor Vee en Vlees (PVV) bij verordening van 11 maart 1998, gepubliceerd in het Verordeningenblad Bedrijfsorganisatie op 20 november 1998, aan iedere veehouder met een IBR-positieve veestapel de verplichting opgelegd zijn runderen tegen IBR te doen enten. Hierbij is door de Nederlandse autoriteiten het gebruik van levend vaccin gepropageerd. 2.7. In februari 1999 hebben zich bij koeien op twaalf Nederlandse bedrijven waar met uit de productie-eenheid (batch) WG 4622 afkomstig "Bayovac IBR-Marker vivum" vaccin was geënt, ernstige ziekteverschijnselen gemanifesteerd. Bayer heeft daarop eerst de verkoop van het vaccin afkomstig van batch WG 4622 stopgezet en later ook de verkoop van "Bayovac IBR-Marker vivum" en "Rhinobovin Marker Live" met andere batchnummers. Op 24 maart 1999 heeft een algehele product-recall plaatsgehad. 2.8. Onderzoek heeft uitgewezen dat het vaccin uit batch WG 4622 in sterke mate besmet was met een agressief BVD-virus van het type 2, terwijl het vaccin uit zeven andere batches in lichte mate besmet was met een (milder) BVD-virus van het type 1. 2.9. BVD is een afkorting van Bovine Virus Diarrhea: een ziekte bij runderen die onder meer kan leiden tot algemene weerstandsvermindering tegen kiemen, productiedaling en ontsteking van de slijmvliezen, waardoor diarree, koorts en verminderde eetlust en uitdroging kunnen ontstaan en abortus, fertiliteitsstoornissen, geboorte van afwijkende kalveren en geboorte van persistent met BVD-virus besmette dragerkalveren kunnen optreden. Het laatste symptoom is specifiek voor BVD, de andere symptomen komen ook als symptoom van vele andere ziekten voor. 2.10. De voor de "Bayovac IBR-Marker vivum" en de "Rhinobovin Marker Live" vaccins onder de Diergeneesmiddelenwet gegeven toelatingen zijn op 22 maart 1999 geschorst. Deze schorsing is op 22 september 1999 met ten hoogste zes maanden verlengd. De toelatingen voor "Bayovac IBR-Marker inactivatum" respectievelijk "Rhinobovin Marker inactivated" zijn niet geschorst. Deze ongeactiveerde vaccins zijn in september 1999 door het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij veilig verklaard. 2.11. Omdat het oorzakelijk verband tussen het sterk met BVD-virus van het type 2 besmette vaccin en de ziektegevallen op de twaalf bedrijven duidelijk was, heeft Bayer de aansprakelijkheid voor de schade op deze twaalf bedrijven erkend en de geclaimde schade van tien bedrijven geheel en van de overige twee bedrijven gedeeltelijk vergoed. 2.12. Nadat ook de lichte verontreiniging van het IBR-vaccin met het BVD-virus van het minder virulente type 1 aan het licht was gekomen, hebben de standsorganisatie Land- en Tuinbouworganisatie Nederland (hierna: LTO) en de Gezondheidsdienst voor Dieren (hierna: GD) in april 1999 de 45.000 melkveehouders, die verplicht tegen IBR gevaccineerd hadden, aangeschreven met de - in zeer algemene bewoordingen gestelde - vraag of na een IBR-vaccinatie gezondheidsproblemen waren opgetreden. Hierop is door 7000 boeren gereageerd bij de Stichting IBR/BVD Schade (hierna: SIS), een intussen door LTO op 4 mei 1999 opgerichte stichting die zich ten doel stelt alle door veehouders in Nederland in de jaren 1995 tot en met 1999 ten gevolge van het gebruik van met BVD besmette IBR-entstof geleden schade te verhalen. 2.13. Sinds februari 1999 zijn er van overheidswege en anderszins onderzoeken verricht naar het mogelijk bestaan van een samenhang tussen de inenting tegen IBR en in de Nederlandse veestapel opgetreden ziekteverschijnselen. Door de onderzoeken is het bestaan van een oorzakelijk verband of samenhang tussen in lichte mate BVD-virus van het type 1 bevattend "IBR Marker vivum" vaccin en ziekteverschijnselen bij runderen niet aangetoond. 2.14. In mei 1999 hebben Bayer, LTO en GD een groep van vijf internationaal erkende experts op het gebied van BVD-virussen verzocht, onderzoek te doen naar het bestaan van eventuele samenhang en oorzakelijk verband tussen het "IBR-Marker vivum" vaccin en bij runderen die daarmee geënt waren, waargenomen ziekteverschijnselen. In hun tussenrapport van 16 september 1999 hebben deze experts desgevraagd gesteld het bestaan van een mogelijke samenhang niet te kunnen uitsluiten en hebben zij, om inzicht te verkrijgen in het al of niet bestaan van causaal verband, nader onderzoek aanbevolen. Het resultaat van het nader onderzoek wordt in september/oktober 2000 verwacht. 2.15. LTO en SIS hebben nog geen claims ingediend, waarop Bayer zich kan beraden. 2.16. Gedaagden zijn veehouders op wier bedrijven, naar zij stellen, runderen na de verplichte inenting tegen IBR allerlei ziekteverschijnselen zijn gaan vertonen. Zij hebben zich opgeworpen als spreekbuis voor een zeer groot aantal verontruste en gedupeerde veehouders. Het zijn de drie gedaagden die zich presenteren als het actiecomité "Ziek van Bayer", welk comité inmiddels de volgende acties heeft georganiseerd/gevoerd. 2.16.1. Op 14 januari 2000 zijn de toegangen tot het bedrijfsgebouw en het bedrijfsterrein van Bayer B.V. te Mijdrecht met kettingen afgegrendeld, waardoor het personeel van Bayer de toegang naar het bedrijfsterrein en de bedrijfsgebouwen werd belet. Bij deze actie zijn onder meer spandoeken gebruikt met daarop de tekst: "Bayer medicijnen rotzooi". Bayer B.V. heeft gedaagden naar aanleiding van deze actie voor een gesprek uitgenodigd. Toen Bayer niet bereid bleek een onvoorwaardelijke toezegging te doen om aan alle 7000 zich beweerdelijk bij SIS gemeld hebbende veehouders alle beweerdelijk door enting met "IBR-Marker" vaccin veroorzaakte schade te vergoeden, hebben gedaagden het onderhoud met Bayer afgebroken. Voor 13 maart 2000 was een voortgangsgesprek gepland, waarvan de afloop onbekend is. 2.16.2. Op 2 februari 2000 is te Antwerpen aan personen die door Bayer SA/NV waren uitgenodigd om aanwezig te zijn bij een galaconcert ter viering van haar 100-jarig bestaan in België, een pamflet uitgedeeld dat aan de ene zijde afbeeldingen bevatte van een dode koe in een weiland en van een geaborteerde kalverfoetus met daartussen geplaatst de tekst: "Dood door Bayer" en het Bayerlogo. Op de andere zijde van het pamflet stond vermeld: "Zevenduizend Nederlandse boeren zijn gedupeerd doordat Bayer een verontreinigd vaccin heeft gemaakt en verspreid. Daardoor zijn ruim één miljoen koeien ingespoten met dit foute medicijn. De schade die Bayer hiermee heeft veroorzaakt bedraagt honderden miljoenen guldens. Bayer weigert tot nu toe schade te vergoeden. Bayer is daarom onbetrouwbaar en a-sociaal. Bovendien liegt Bayer over de ware gang van zaken. Veel boeren hebben hier hoofdpijn van. Zij slikken aspirines. Maar NIET die van Bayer (want die vertrouwen ze ook niet meer). z.o.z. Actiecomité Ziek van Bayer" Tevens zijn bij deze gelegenheid spandoeken gedragen met daarop de tekst: "Bayer speelt vals". 2.17. Blijkens berichten in de media is het actiecomité voornemens een nieuwe actie te starten, bestaande uit het langs een aantal snelwegen plaatsen van borden met plakkaten met daarop boven en onder de afbeelding van een dode koe in de wei de teksten: "Dood door Bayer" en "Het zal je kind maar wezen". 2.18. [Gedaagde sub 2] heeft een dergelijk bord onthuld tijdens een persbijeenkomst op zijn bedrijf in [woonplaats gedaagde sub 2] en heeft het bord in afwachting van plaatsing langs de snelweg A12 tussen Veenendaal en Ede opgehangen op de deur van zijn ligboxenstal. 2.19. De actie met de borden langs de snelwegen is bedoeld om de druk op Bayer te vergroten en de zinsnede "Het zal je kind maar wezen" is hierbij gekozen om een verband te leggen met de eveneens door Bayer geproduceerde humane geneesmiddelen. Dijkstra heeft zich in dit verband jegens de pers als volgt uitgelaten: "Nu gaat het om je koeien, maar je moet er niet aan denken dat falende controle bij Bayer tot gezondheidsproblemen bij kinderen had geleid" (Oogst Landbouw, 28 februari 2000). "Ik ben moeder van drie kinderen. Als die ziek zijn, verwacht ik dat het medicijn dat ik ze geef veilig is. Als dat niet zo is, behoort de fabrikant van dat middel zijn verantwoordelijkheid te nemen in plaats van de toevlucht te nemen tot list en bedrog." (Telegraaf, 28 februari 2000). 2.20. [Gedaagde sub 3] heeft jegens de pers onder meer de uitlating gedaan "De beerput van Bayer zál opengaan. Ze kunnen er nog zoveel juristen opzetten, maar die deksel gáát er af." (Agrarisch Dagblad, 23 februari 2000; Oogst Landbouw, 25 februari 2000). Het geschil 3. Partijen verschillen van mening over de vraag of gedaagden gerechtigd zijn tot het hanteren van de door hen reeds gebezigde en voor de toekomst gekozen actiemethoden. 3.1. Bayer beantwoordt deze vraag ontkennend en stelt zich op het standpunt dat gedaagden zich schuldig hebben gemaakt aan smaad(schrift) in de zin van artikel 261 van het Wetboek van Strafrecht (Sr), welk artikel - voor zover hier van belang - luidt: "1. Hij die opzettelijk iemands eer of goede naam aanrandt, door telastlegging van een bepaald feit, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, wordt, als schuldig aan smaad, gestraft met [...]. 2. Indien dit geschiedt door middel van geschriften of afbeeldingen, verspreid, openlijk tentoongesteld of aangeslagen, of door geschriften waarvan de inhoud openlijk ten gehore wordt gebracht, wordt de dader, als schuldig aan smaadschrift, gestraft met [...]." Omdat gedaagden volgens Bayer wisten, althans er zeer ernstig rekening mee hadden moeten houden dat de door hen ten laste gelegde feiten in strijd met de waarheid zijn, levert het handelen van gedaagden ook het delict laster op (artikel 262 lid 1 Sr: "Hij die het misdrijf van smaad of smaadschrift pleegt, wetende dat het te last gelegde feit in strijd met de waarheid is, wordt, als schuldig aan laster, gestraft met [...]", aldus Bayer. Onafhankelijk van het strafbaar en daarom onrechtmatig handelen van gedaagden, is er volgens Bayer ook sprake van onzorgvuldig en daardoor onrechtmatig handelen van gedaagden. Bayer heeft in dit verband onder meer gesteld dat de door gedaagden geuite beschuldigingen geen steun vinden in het thans beschikbare feitenmateriaal. Volgens Bayer is er ook geen sprake van een misstand die onder de aandacht van het publiek gebracht moet worden, omdat met de ten tijde van de vervaardiging van het vaccin geldende controlemethoden de aanwezigheid van de zeer geringe hoeveelheid BVD-virussen per eenheid product niet vastgesteld kon worden. Bayer stelt alle voorgeschreven protocollen (die zeer gedetailleerd van aard zijn) te hebben gevolgd. 3.2. Gedaagden daarentegen zijn van mening dat hun actiemethodes gerechtvaardigd zijn en voeren daartoe onder meer het volgende aan. Volgens gedaagden is de schade die de melkveehouders lijden disproportioneel hoog. Bij een veehouder is zijn vee het belangrijkste productiemiddel. Indien (een substantieel deel van) de veestapel wegvalt, vallen de inkomsten weg en is bij een niet-tijdige opvang het bedrijf ten dode opgeschreven. Dit is volgens gedaagden niet alleen een economisch risico, maar heeft ook desastreuze gevolgen voor de veehouder en zijn gezin. Gedaagden vrezen dat het een groot aantal veehouders niet gegeven zal zijn een reeks wetenschappelijke onderzoeken af te wachten, zelfs niet indien de uitkomst zal zijn dat de veehouder schadeloos wordt gesteld, omdat zijn bedrijf dan al ter ziele kan zijn. Gedaagden zijn daarom van mening dat het alleszins gerechtvaardigd is dat zij actie voeren op de wijze zoals zij doen. Gedaagden wijzen in dit verband op de wanverhouding tussen de verantwoordelijkheden van Bayer voor de gezondheid van mens en dier, de omvang en financiële draagkracht van deze multinational, de lange duur van de wetenschappelijke onderzoeken en de uit de volgtijdelijkheid van toediening van het vaccin en ziekteverschijnselen die BVD-besmetting doen vermoeden, voortvloeiende indicaties voor een causaal verband enerzijds en de kwetsbaarheid van individuele rundveehouders, het verplichte karakter van de enting met door Bayer gepatenteerde vaccins en de omvang van de schade anderzijds. Gedaagden hebben ter zitting benadrukt dat zij met de acties beogen te bereiken dat er vaart komt in de afwikkeling van deze zowel voor de veehouders als voor Bayer onverkwikkelijke affaire. De beoordeling van het geschil 4.1. Artikel 10 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) beoogt bescherming te bieden aan zowel de inhoud als de vorm van uitlatingen zoals die door gedaagden zijn gedaan en ten aanzien waarvan Bayer een verbod vordert. Toewijzing van hetgeen door Bayer wordt gevorderd, vormt een inmenging in de vrijheid van meningsuiting. Die inmenging is in strijd met artikel 10 lid 1 EVRM, tenzij de inmenging bij wet is voorzien, een legitiem doel heeft in de zin van artikel 10 lid 2 EVRM en noodzakelijk is in een democratische samenleving om dit legitieme doel te bereiken. Als zo'n legitiem doel noemt het tweede artikellid uitdrukkelijk de eer en goede naam van anderen. 4.2. Het Europese Hof voor de rechten van de mens (EHRM) heeft bij herhaling vastgesteld dat de vrijheid van meningsuiting een van de essentiële fundamenten van de democratische samenleving vormt. De vrijheid van meningsuiting beschermt niet alleen "informatie" en "ideeën" die welwillend worden ontvangen of worden gezien als ongevaarlijk en onbelangrijk. Ook informatie en ideeën die de staat of bepaalde sectoren in de samenleving choqueren, grieven of verontrusten, worden beschermd door de vrijheid van meningsuiting. Dit volgt uit de eisen van pluralisme, tolerantie en verdraagzaamheid, zonder welke een democratische samenleving niet kan bestaan. Uit het tweede lid van artikel 10 EVRM volgt echter dat de uitoefening van de vrijheid van meningsuiting ook plichten en verantwoordelijkheden met zich meebrengt. Zo moeten onnodig kwetsende uitlatingen zoveel mogelijk vermeden worden, uitlatingen die door hun inkleding ook niet zullen bijdragen aan een publieke discussie. Artikel 10 EVRM beoogt vooral de bescherming van het publieke debat over politieke aangelegenheden beoogt. Indien een dergelijk belang aan de orde is, legt de president de grenzen van een aanvaardbare kritiek ruimer dan in een geval als het onderhavige waarin het gaat om een privaatrechtelijk geschil met betrekking tot het gedrag van één producent. Het is in het algemeen onwenselijk dat een civiele rechtsstrijd door publieke acties beïnvloed of zelfs onder druk gezet wordt. In het algemeen dragen de civielrechtelijke opstelling van een particuliere producent als Bayer en de reacties van betrokken consumenten als gedaagden daarop ook niet zonder meer bij tot het democratisch wetgevings- en/of besluitvormingsproces, maar het is niet uitgesloten dat in dit geval uiteindelijk het publieke debat over produktenaansprakelijkheid en de financiële afwikkeling daarvan - eventueel met behulp van krediet-, schade- of garantiefondsen - weer opgerakeld wordt, in elk geval als het om grote mono- of oligopolistische producenten gaat. Dan bestaat wel degelijk een publieke behoefte aan informatie over een en ander. 5. Bij de beoordeling van het onderhavige geschil staan dus twee fundamentele rechten - enerzijds het recht op vrijheid van meningsuiting en anderzijds het recht op eer en goede naam - tegenover elkaar; meer in concreto: het belang dat bedrijven niet door actievoerders worden blootgesteld aan lichtvaardige beschuldigingen en verdachtmakingen tegenover het belang dat burgers die zijn opgeschrikt door de gevolgen van het gebruik van een ernstig besmet vaccin en in onzekerheid verkeren over de gevolgen van het gebruik van een licht besmet vaccin, waardoor zij mogelijk (veel) schade hebben geleden, de aandacht van pers en publiek vragen voor problemen die een groot deel van de Nederlandse melkveehouders hebben getroffen. Deze belangen dienen te worden afgewogen. De president overweegt in dat kader het volgende. 6.1. De president stelt vast dat de inhoud van de beschuldigingen en verdenkingen die gedaagden met hun uitlatingen naar buiten hebben gebracht en nog willen brengen, ernstig is. Door de woordkeuze in de verschillende uitingen in combinatie met afbeeldingen van een dode koe en een geaborteerde kalverfoetus wordt de suggestie opgeroepen, dat Bayer door het op de markt brengen van een besmet vaccin ziekte en sterfte onder runderen teweeg heeft gebracht maar niet bereid is om daarvoor aansprakelijkheid te erkennen en de daaruit voor de veehouders voortvloeiende schade te vergoeden. Tevens wordt de suggestie gewekt dat er wellicht gevaar bestaat dat in de toekomst ook de gezondheid van mensen nadelige gevolgen ondervindt door gebruik van producten van Bayer. 6.2. Het is evident dat voor Bayer ernstige gevolgen te verwachten zijn, indien nu een breed publiek kennis krijgt van de door het actiecomité gestelde handelwijze van Bayer en indien de door het actiecomité gesuggereerde gevaren door brede lagen van de bevolking als reëel worden ingeschat. 6.3. Weliswaar moet een grote farmaceutische producent met een groot marktaandeel van wie velen producten afnemen, zich - juist omdat het de gezondheid van mens en dier betreft - meer publieke kritische belangstelling laten welgevallen dan anderen. Een groot bedrijf als Bayer heeft ook de mogelijkheid om zich publiekelijk (bijvoorbeeld door het plaatsen van advertenties in de grote dagbladen of het houden van persconferenties) tegen beschuldigingen als die van het actiecomité te verweren, al komen die vaak als mosterd na de maaltijd. Daartegenover staat dat actievoerders een grote verantwoordelijkheid op zich laden, als zij lichtvaardig de betrouwbaarheid van farmaceutische produkten in twijfel trekken. 6.4. De aandacht voor BVD-gevallen was al onder een breed publiek gewekt door met name de agrarische en regionale media. De president gaat voorbij aan het betoog van het actiecomité dat hun acties tot nu toe geen publiekelijk karakter hebben gekend, omdat ze enkel waren gericht tegen personen die rechtstreeks bij Bayer betrokken zijn. Gelet op het onderwerp van de acties (een besmet vaccin en dood/ziekte onder runderen) en de vorm van de acties (blokkade van de toegang tot het bedrijfsterrein van Bayer, de aanwezigheid van vele in witte pakken gestoken en met spandoeken getooide melkveehouders bij een jubileumfeest van Bayer) was het alleszins te verwachten dat (gelijk ook is gebeurd) de acties veel media-aandacht zouden trekken. Maar wat daarvan ook zij: aangaande de aangekondigde nieuwe actie tot het plaatsen van borden langs snelwegen, hebben gedaagden zelf gesteld dat zij daarmee een breder publiek buiten de agrarische sector (waarvan een deel misschien tot nu toe nog niet op de hoogte was van de onderhavige kwestie) proberen te bereiken. Het wekken van een bredere interesse is op zichzelf niet onrechtmatig. 6.5. Verder moet Bayer tegen een stootje kunnen als het gaat om prikkelende opmerkingen. Als deze te schokkend zijn, keren zij zich tegen de actievoerders. Gedaagden hebben aangevoerd dat Bayer een onnodig kwetsende interpretatie geeft aan enkele van hun uitlatingen. Zij doelen daarbij onder meer op het gebruik van de woordspelingen: "Ziek van Bayer" (dit moet volgens het actiecomité vooral worden opgevat als: het actiecomité heeft er genoeg van) en "Bayer speelt vals" (wat slaat op het orkest dat op 2 februari 2000 in Antwerpen tijdens het jubileumfeest van Bayer speelde). Waar een welwillende uitleg (niet onwaar, niet kwetsend) mogelijk is, acht de president het gebruik van dergelijke woordspelingen toelaatbaar. 6.6. Andere uitlatingen van het actiecomité zullen inderdaad door velen als schokkend worden ervaren. Met name de formulering "Dood door Bayer" in combinatie met de afbeelding van een dode koe en een geaborteerde kalverfoetus is geschikt om bij het publiek gevoelens van afkeer jegens Bayer op te roepen. Met de toevoeging "Het zal je kind maar wezen" wordt bovendien gesuggereerd dat de door Bayer voor mensen geproduceerde medicijnen een potentieel gevaar vormen voor de gezondheid, hoewel gedaagden niet bekend is of deze medicijnen door Bayer niet aan strengere controles onderworpen worden. Een en ander gaat te ver. 6.7. In dit geval slaat de balans tussen vrijheid om meningen te uiten en recht op bescherming van reputatie definitief in het nadeel van het actiecomité door, want de laatst geciteerde uitlatingen zijn ook niet waar. Dergelijke feitelijke onjuistheden over de betrouwbaarheid van haar medicijnen hoeft een nog niet eens in rechte aangesproken producent als Bayer niet te dulden. Vermoedens mag het actiecomité niet als wetenschappelijke en objectief vastgestelde feiten presenteren, zeker waar het de eigen standsorganisatie LTO is, die nog bezig is met een onderzoek dat een vervolg is op een veel te ruim gestelde oproep om vanaf een bepaald moment bij runderen opgetreden ziekteverschijnselen te melden. Dergelijke vermoedens mogen wel als vermoedens worden uitgesproken, mits zij naarmate de gezochte ruchtbaarheid groter is en de inkleding ervan schokkender, maar meer steun vinden in het feitenmateriaal. 7. De door het actiecomité geuite vermoedens vinden echter amper steun in het beschikbare feitenmateriaal. 7.1. Vast staat dat door Bayer in 1999 een besmet vaccin op de markt is gebracht. Hoewel de huidige discussie tussen het actiecomité en Bayer niet gaat over het in ernstige mate met het agressieve BVD-virus van het type 2 besmette vaccin en de daardoor veroorzaakte en inmiddels vergoede schade, vormt het feit dat dit ernstig besmette vaccin op de markt is gebracht en ernstige schade heeft toegebracht, voor het actiecomité wel een indicatie dat er ook verband bestaat tussen de enting met het in lichte mate met het BVD-virus van het type 1 besmette vaccin en de bij runderen vastgestelde ziekteverschijnselen. De verschillende onderzoeken die inmiddels zijn verricht hebben een dergelijk verband (in diergeneeskundig wetenschappelijk opzicht) tot op heden echter niet aangetoond. Zoals in rechtsoverweging 2.14. is overwogen, wordt het resultaat van het nadere onderzoek dat momenteel door de vijf internationale experts wordt uitgevoerd, dit najaar verwacht. Bayer zelf heeft zeven BVD-virus-vrije drachtige koeien met een 50-voudige dosis van in lichte mate BVD-virus van het type 1 bevattend vaccin gevaccineerd, zonder dat dit tot BVD leidde. 7.2. Voorts staat vast dat Bayer tot nu toe niet bereid is aansprakelijkheid te erkennen voor de schade, die de 7000 boeren die zich bij SIS hebben aangemeld, stellen te hebben geleden, zolang het oorzakelijk verband tussen deze schade en het door Bayer op de markt gebrachte vaccin niet wetenschappelijk is aangetoond. Bayer heeft echter wel toegezegd dat zij alle terecht geclaimde schade zal vergoeden, indien dit oorzakelijk verband wel komt vast te staan en Bayer aansprakelijk blijkt. Van een definitieve, categorische weigering om geclaimde schades te vergoeden is niets gebleken. Zo bezien, lijkt er voor gedaagden evenveel reden te zijn om zich tot de LTO of het meldpunt SIS te wenden. 7.3. Uit het voorgaande volgt dat de door het actiecomité geuite beschuldigingen weinig steun vinden in het tot op heden beschikbare feitenmateriaal. De indicaties die er zijn voor het bestaan van een causaal verband (er is een ernstige besmetting van het vaccin opgetreden, welke besmetting niet in het productie- en controleproces bij Bayer is ontdekt en er is daarnaast tevens een besmetting van minder ernstige aard opgetreden gevolgd door ziektesymptomen waarvan overigens alleen de nog te onderzoeken geboorten van persistent met BVD-virus besmette dragerkalveren met wetenschappelijke zekerheid tot de besmetting herleid zullen kunnen worden) rechtvaardigen echter wel een gedegen nader onderzoek. Een dergelijk nader onderzoek vindt op dit moment - mede in opdracht van de eigen standsorganisatie van gedaagden en met medewerking van Bayer - plaats. 7.4. Mede in aanmerking genomen dat gedaagden ter zitting hebben benadrukt dat zij met hun acties beogen Bayer tot een voortvarende afhandeling van de schadevergoedingsclaims te bewegen, komt het de president juister voor dat het actiecomité de aandacht vraagt voor de voortgang in de onderzoeken en de slagvaardige afhandeling van de schadeclaims, dan dat het vooruit loopt op een negatieve uitslag van het thans lopende onderzoek. De president onderkent hierbij dat de ondoorzichtigheid van de diverse wetenschappelijke onderzoeken en de omstandigheid dat gedaagden kennelijk ook van hun eigen standsorganisatie weinig inzicht krijgen in wat er gaande is, ruim baan geven aan het ontstaan van onrustgevoelens, die de actiebereidheid van belanghebbenden aanwakkeren. Maar de gevoerde en de aangekondigde acties wekken - in weerwil van de ter zitting door het actiecomité geponeerde stelling, dat het hen er slechts om gaat om de vaart erin te houden - veeleer de indruk dat het actiecomité beoogt Bayer onder druk te zetten en zelfs schade te berokkenen. Dan is er bij schokkende formulering en feitelijke onjuistheid inderdaad al gauw sprake van smaad en onrechtmatig handelen waardoor rechterlijke verboden gerechtvaardigd worden. 8.1. Ook de omvang van het aan gedaagden op te leggen verbod zal echter weer moeten worden bezien in het licht van het recht van gedaagden op vrijheid van meningsuiting. Het tweede lid van artikel 10 EVRM stelt immers tevens de eis dat de beperking van het recht van vrije meningsuiting noodzakelijk moet zijn in een democratische samenleving. Dat wil zeggen dat een aan gedaagden in kort geding op te leggen verbod geen verdergaande beperking mag inhouden dan noodzakelijk is om de rechten van Bayer te kunnen waarborgen 8.2. De president zal het actiecomité daarom toestaan om de ook welwillend uit te leggen woordspeling "Ziek van Bayer" te gebruiken en de volgtijdelijke opeenvolging van enting met het vaccin en de geboorte van besmette kalveren te vermelden. Daarentegen acht de president - buiten de besmettingsgevallen veroorzaakt door vaccin uit batch WG 4622 om - een verbod jegens het actiecomité tot het doen van de uitlating "Dood door Bayer" gerechtvaardigd. Ook het gevorderde verbod met betrekking tot de kreten "Bayer speelt vals" en "(de) beerput bij Bayer (moet open)" komt voor toewijzing in aanmerking. Het zal het actiecomité voorts verboden worden om het op de volgtijdelijkheid van IBR-vaccinatie en ziekteverschijnselen berustende vermoeden van een causaal verband te presenteren als een (wetenschappelijk en objectief vastgesteld) feit en om uitlatingen te doen die tot uitdrukking brengen dat Bayer (opzettelijk) onwaarachtigheden en/of leugens naar voren brengt, onbetrouwbaar is, de waarheid toedekt of anderszins haar toevlucht neemt tot leugen, list en/of bedrog. 9. De verboden verliezen hun gelding zodra de in rechtsoverweging 2.14 bedoelde experts nader rapporteren; dan ontstaat een nieuwe situatie die een nieuwe afweging vergt. 10. Gelet op het feit dat het actiecomité geen rechtspersoonlijkheid bezit en gedaagden in die zin niet in een afzonderlijke hoedanigheid van lid of bestuurder van het actiecomité kunnen handelen, zullen de toe te wijzen verboden jegens gedaagden als particuliere burgers worden uitgesproken. De president ziet - mede gelet op de toezegging van gedaagden ter zitting, dat zij hun verantwoordelijkheid zullen nemen voor enig in dit kort geding toe te wijzen ge- of verbod - vooralsnog geen aanleiding om gedaagden een verbod op te leggen tot het door anderen doen uitdelen van pamfletten of geschriften, tot het door anderen doen plaatsen van borden en/of het door anderen openbaar doen maken van teksten op andere wijze zoals het doen ophangen van spandoeken. 11. De president zal een maximum aan de te verbeuren dwangsommen verbinden. Dit laat uiteraard onverlet, dat bij voortgaande overtreding van dit kort-geding-vonnis oplegging van hogere dwangsommen kan worden gevorderd dan wel hernieuwde oplegging van dezelfde dwangsommen. Het bedrag van zowel de dwangsom als het maximum staat in een redelijke verhouding tot de zwaarte van het geschonden belang en de beoogde werking van de dwangsomoplegging. 12. Waar het om een botsing van grondrechten met een moeilijk voorspelbare uitkomst gaat en zowel Bayer als het actiecomité deels in het ongelijk wordt gesteld, zal de president de proceskosten compenseren in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt. BESLISSING De president, recht doende in kort geding: 1. veroordeelt gedaagden om zich - buiten de besmettingsgevallen veroorzaakt door vaccin uit batch WG 4622 om - te onthouden van het doen van: - de publiekelijke mondelinge uitlating: "Dood door Bayer" al of niet vergezeld gaand van (een) afbeelding(en) die geëigend is/zijn om de eer en goede naam van een of meer eiseressen aan te tasten; - publiekelijke mondelinge uitlatingen dat een of meer eiseressen door het op de markt brengen van een besmet IBR-vaccin (aan melkveehouders) schade heeft/hebben veroorzaakt; 2. veroordeelt gedaagden om zich te onthouden van het doen van een of meer van de navolgende publiekelijke mondelinge uitlatingen in verband met een of meer eiseressen: "Het zal je kind maar wezen"; "De beerput bij Bayer (moet open)"; en "Bayer speelt vals"; 3. veroordeelt gedaagden om zich te onthouden van het doen van publiekelijke mondelinge uitlatingen die tot uitdrukking brengen dat een of meer eiseressen (opzettelijk) onwaarachtigheden en/of leugens naar voren brengt/brengen, onbetrouwbaar en/of a-sociaal is/zijn, de waarheid toedekt/toedekken of anderszins haar toevlucht neemt/nemen tot leugen, list en/of bedrog; 4. verbiedt gedaagden om publiekelijk, het op de volgtijdelijkheid van IBR-vaccinatie en ziekteverschijnselen berustende vermoeden van een causaal verband tussen enting met het in lichte mate met het BVD-virus van het type 1 besmette vaccin en de bij runderen vastgestelde ziekteverschijnselen, als (wetenschappelijk en objectief vastgesteld) feit te presenteren; 5. veroordeelt gedaagden om zich te onthouden van het uitdelen van pamfletten of geschriften en van het voor het publiek waarneembaar plaatsen of geplaatst houden van spandoeken en borden met plakkaten, voor zover houdende een of meer van de hiervoor verboden uitlatingen; 6. bepaalt, dat voor zo ver elk van gedaagden niet aan (één van) deze veroordelingen voldoet, hij of zij aan eiseressen gezamenlijk een dwangsom verbeurt van / 1.000,00 (duizend gulden) voor iedere mondelinge uitlating of presentatie in strijd met een der sub 1 tot en met 4 gegeven veroordelingen en verboden; 7. bepaalt, dat voor zo ver elk van gedaagden niet aan de sub 5 gegeven veroordeling voldoet, hij of zij aan eiseressen gezamenlijk een dwangsom verbeurt van / 1.000,00 (duizend gulden) voor ieder pamflet, geschrift, respectievelijk dag dat een spandoek of bord voor het publiek waarneembaar is, in strijd met de sub 5 gegeven veroordeling; 8. bepaalt dat het totaal van de door ieder der gedaagden ten gevolge van dit vonnis te verbeuren dwangsommen niet meer dan / 50.000,00 (vijftigduizend gulden) bedraagt; 9. bepaalt dat deze dwangsommen vatbaar zijn voor matiging door de bodemrechter voorzover handhaving van de hiervoor gekozen dwangsommen naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn, in aanmerking genomen de mate waarin aan de veroordeling is voldaan, de ernst van de overtreding en de mate van verwijtbaarheid van de overtreding; 10. verstaat dat het tot zover bepaalde zijn gelding verliest, zodra de in rechtsoverweging 2.14 bedoelde experts nader rapporteren; 11. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad; 12. compenseert de proceskosten aldus, dat iedere partij de eigen kosten draagt; 13. wijst af het meer of anders gevorderde. Dit vonnis is gewezen door mr. G. Vrieze, president, en in aanwezigheid van de griffier uitgespro-ken ter openbare terechtzitting van 20 maart 2000. c. 115