Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA5200

Datum uitspraak2000-03-20
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Leeuwarden
Zaaknummers17/080242-99
Statusgepubliceerd


Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE LEEUWARDEN Parketnummer: 17/080242-99 Uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Leeuwarden, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte: [verdachte], geboren [1970] te [geboorteplaats], wonende te [woonplaats], thans verblijvende in Penitentiair Ziekenhuis (Unit 5), te `s-Gravenhage. De rechtbank heeft heden het onderzoek van de zaak hervat in de stand waarin het zich op het tijdstip van de schorsing van 19 januari 2000 ter te-recht-zitting bevond, ter fine van de beoordeling van de voortduring van het voorarrest waarin verdachte zich bevindt. De raadsman van verdachte, mr. H. Anker, raadsman van verdachte, heeft d.d. 17 maart 2000 de rechtbank schriftelijk verzocht het bevel tot voorlopige hechte-nis van verdachte op te heffen en verdachte onmiddellijk in vrijheid te stellen, dan wel over te gaan tot schorsing van die voorlopige hechtenis. Dit verzoekschrift is heden, d.d. 20 maart 2000, behandeld ter openbare terechtzitting. Uit de stukken blijkt dat op 8 oktober 1999 een bevel tot gevan-genhou-ding tegen verdachte is verleend, welk bevel laatstelijk is ver-lengd op 15 december 1999. Naar het oordeel van de rechtbank dient bij de beantwoording van de vraag of de voorlopige hechtenis kan voortduren - en er derhalve nog sprake is van ernstige bezwaren - mede in aanmerking te worden genomen de periode gedurende welke ver-dachte reeds van haar vrijheid is beroofd en zal zijn beroofd totdat ten gronde de behandeling in de strafzaak zal plaatsvinden. De rechtbank overweegt dat in de onderhavige zaak het tijdsverloop, gelet op de aard en de ingewikkeldheid van de voorhanden zijnde stukken, mede gezien het feit dat geen nieuwe feiten en/of omstandigheden bekend zijn geworden sinds het onderzoek op 19 januari 2000 werd geschorst, noopt tot de aanname dat het oordeel over het feitenmate-riaal in relatie tot het voorarrest thans aan een zwaardere toets dient te worden onder-worpen. De rechtbank is op grond daarvan van oordeel dat geen ernstige bezwaren meer aanwezig worden geacht die het voortduren van de voorlopige hechtenis nog rechtvaar-digen. De rechtbank zal derhalve de voorlopige hechtenis van verdachte opheffen en haar onmiddellijk in vrijheid stellen. De rechtbank heeft gelet op artikel 69 van het Wetboek van Strafvordering. BESLISSING: Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis. Beveelt de onmiddellijke invrijheidstelling van verdachte. Deze beslissing is gegeven door mrs. O. Anjewierden, voorzitter, L.A.D. Lindenbergh en I.M. Dölle, rechters, bijgestaan door mr. N.D.P. van der Hoek, griffier en uitge-sproken ter openbare terechtzitting op 20 maart 2000.