Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA5328

Datum uitspraak2000-02-15
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
ZaaknummersE01.99.0119
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Raad van State E01.99.0119. Datum uitspraak: 15 februari 2000 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: 1. de heer en mevrouw [appellanten 1] te [woonplaats 1], 2. [appellant 2-1], [appellant 2-2] en [appellant 2-3] te [woonplaats 2], 3. [appellant 3-1], [appellant 3-2], [appellant 3-3] en [appellant 3-4] te [woonplaats 1], 4. [appellant 4] te [woonplaats 2], appellanten, en burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer, verweerders. 1 . Procesverloop Bij besluit van 17 december 1998, verzonden 23 december 1998, hebben verweerders aan het provinciale bestuur van Noord-Holland vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening verleend ten behoeve van de aanleg van de weg N22-Noord globaal tussen Kromme Spieringweg hoek Schipholweg te Vijfhuizen en de Kruisvaart te Cruquius-Oost, inclusief de bouw van kunstwerken. Tegen dit besluit hebben appellant sub 1 bij brief van 30 december 1998, ingekomen bij de gemeente op 4 januari 1999, appellanten sub 2 bij brief van 22 januari 1999, bij de gemeente ingekomen op 27 januari 1999, appellanten sub 3 bij brief van 27 januari 1999, ingekomen bij de gerneente op 29 januari 1999, en appellant sub 4 bij brief van 1 februari 999 ingekomen bij de gemeente op 2 februari 1999, bij verweerders bezwaar gemaakt. Deze brieven zijn aangehecht. Verweerders hebben voornoemde bezwaarschriften bij brief van 18 februari 1999 met toepassing van artikel 19, vierde lid, van de Wet procedures vijfde baan Schiphol (hierna: Wet 5p) aangemerkt als beroepschrift en doorgestuurd naar de Afdeling. Bij brief van 4 maart 1999 hebben verweerders een verweerschrift ingediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 november 1999, waar appellanten sub 3, vertegenwoordigd door mr D. Winters, advocaat te Hoofddorp, en [appellant 3-3], appellant sub 4 in persoon, en verweerders, vertegenwoordigd door J. Monster en mr H. Grootveld-Teune, beiden ambtenaar der gemeente zijn verschenen. Tevens zijn gehoord gedeputeerde staten van Noord-Holland, vertegenwoordigd door J.A. Oortman Gerlings, ing. D. Winters en H. Kieft, allen ambtenaar der provincie. 2. Overwegingen 2.1. Verweerders hebben bij hun besluit van 17 december 1998, daarbij vooruitlopend op de inwerkingtreding van de bestemmingsplannen "N22-Noord" en 'Staatsbos Floriade", met toepassing van artikel 19 van de Wet or) de Ruimtelijke Ordening aan het provinciale bestuur van Noord-Holland vrijstelling verleend voor de aanleg van het desbetreffende gedeelte van de weg N22-Noord. 2.2. Met betrekking tot de vraag of verweerders de tegen dit besluit ingediende bezwaarschriften met toepassing van artikel 19, vierde lid, van de Wet 5p als beroepschriften naar de Afdeling dienden door te zenden, overweegt de Afdeling het volgende. 2.2.1. De Wet 5p is vastgesteld ter beheersing en versnelling van de procedures inzake de aanleg van de vijfde baan van de Luchthaven Schiphol en is in werking getreden op 27 januari 1999. Artikel 4, eerste lid, van deze wet bepaalt - voor zover hier van belang - dat de belanghebbende er zorg voor draagt dat zo spoedig mogelijk bij de bevoegde bestuursorganen de aanvragen worden ingediend tot het nemen van besluiten die nodig zijn met het oog op de aanleg van de vijfde baan van Schiphol en de rechtstreeks daarmee verband houdende voorzieningen. Ingevolge artikel 19, vierde lid, van de Wet 5p, - voor zover hier van belang - kan, indien op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet op een aanvraag als bedoeld in artikel 4, eerste lid, is beslist, maar de bezwaartermijn nog niet is verstreken, iedere belanghebbende binnen zes weken na het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet beroep instellen bij de Afdeling, tenzij hij reeds bezwaar heeft gemaakt. Reeds ingediende bezwaarschriften worden door het bestuursorgaan, waarbij deze zijn ingediend, eveneens doorgestuurd naar de Afdeling. In de bij de Wet 5p behorende toelichting is de eerste fase van de N22-noord aangemerkt als een voorziening die met de aanleg van de vijfde baan rechtstreeks verband houdt. 2.2.2. Vast staat dat het deel van de N22-noord, waarvan het tracé is neergelegd in het bestemmingsplan "N22-Noord", dient ter vervanging van het door de aanleg van de vijfde baan vervallen van de IJweg. De aanleg van dit deel van de weg is daarmee een voorziening die met de aanleg van de vijfde baan rechtstreeks verband houdt. Het besluit van verweerders om met toepassing van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening vrijstelling te verlenen voor de aanleg van dit deel van de N22-noord is dan ook een besluit op een aanvraag als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Wet 5p. De tegen dit onderdeel van het besluit aan verweerders gerichte bezwaarschriften van appellanten sub 2 en sub 4 zijn terecht met toepassing van artikel 19, vierde lid van de Wet 5p als beroepschriften aangemerkt en naar de Afdeling doorgezonden. Gedeputeerde staten van Noord-Holland hebben bij hun besluit van 1 juni 1999, waarbij het bestemmingsplan 'Staatsbos Floriade" is goedgekeurd, vastgesteld dat het binnen het plangebied van dit bestemmingsplan gelegen deel van de N22 niet noodzakelijk is als compensatie voor het vervallen van de IJweg. De Afdeling deelt deze opvatting en is dan ook van oordeel dat de aanleg van het in dit bestemingsplangebied geprojecteerde deel van de N22 in een te ver verwijderd verband staat met de aanleg van de vijfde baan van luchthaven Schiphol. De bezwaarschriften van appellanten sub 1 en sub 3 hebben betrekking op de met toepassing van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening verleende vrijstelling vooruitlopend op het bestemmingsplan "Staatsbos Floriade". Gelet hierop hebben verweerders ten onrechte deze bezwaarschriften aangemerkt als beroepschriften en als zodanig op grond van het bepaalde in artikel 19, vierde lid, van de Wet 5p doorgestuurd naar de Afdeling. De Afdeling is niet bevoegd van deze bezwaarschriften kennis te nemen. Op de voet van artikel 6:15, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht zullen de desbetreffende bezwaarschriften aan verweerders worden toegezonden. 2.3. Met betrekking tot de met toepassing van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening verleende vrijstelling voor de aanleg van de N22-noord, vooruitlopend op het van kracht worden van het bestemmingsplan "N22-Noord", overweegt de Afdeling het volgende. 2.3.1. Vast staat en niet is betwist dat ten tijde van het nemen van de bestreden vrijstelling is voldaan aan de wettelijke vereisten voor het volgen van de anticipatieprocedure. Er gold een voorbereidingsbesluit en gedeputeerde staten van Noord-Holland hadden de vereiste verklaring van geen bezwaar verleend. Met de toepasselijkheid van de Wet 5p te dezen is de urgentie van de aanleg van de N22-noord voorts gegeven. De grief van appellant sub 4 dat hij door gedeputeerde staten van Noord-Holland voorafgaand aan het verlenen van de verklaring van geen bezwaar niet is gehoord treft geen doel nu de wet daartoe niet verplicht. 2.3.2. Vast staat voorts dat de in de verleende vrijstelling begrepen aanleg van de N22-noord in overeenstemming is met het bestemmingsplan "N22-Noord", zoals dat ten tijde van het nemen van die beslissing in voorbereiding was en inmiddels door de gemeenteraad van Haarlemmermeer is vastgesteld op 27 mei 1999 en door gedeputeerde staten van Noord-Holland op 10 augustus 1999 is goedgekeurd. Niet is gebleken dat verweerders er ten tijde van het verlenen van de vrijstelling in redelijkheid niet vanuit mochten gaan dat dit bestemmingsplan op termijn onherroepelijk van kracht zal worden. Daarbij is van betekenis dat, anders dan appellanten sub 4 hebben aangevoerd, is voldaan aan de wettelijke verplichting een milieu-effectenrapportage (verder te noemen: MER) te verrichten ten behoeve van de aanleg van de weg. Deze MER is blijkens de toelichting bij het bestemmingsplan "N22-Noord" opgesteld ten behoeve van de uitwerking van de partiële herziening van het streekplan ANZKG Haarlemmermeer/Schiphol in het Uitwerkingsplan N22, door gedeputeerde staten van Noord-Holland vastgesteld op 24 september 1996. In dit plan is uit een aantal varianten, welke ook bij de MER betrokken waren, voor het tracé volgens de zogeheten IJtocht-variant gekozen. Dit tracé is in het aan de orde zijnde bestemmingsplan neergelegd, waarbij de ligging blijkens het verweerschrift ten opzichte van het voorontwerp-bestemmingsplan in het belang van appellanten sub 2 ter hoogte van hun perceel enigszins is verschoven. Voorts hebben gedeputeerde staten bij besluit van 5 oktober 1998 ten behoeve van, onder meer, de vaststelling van het bestemmingsplan "N22-Noord" voor de woningen waarvoor met het gebruik van geluidreducerend asfalt en het plaatsen van geluidschermen niet de in de Wet geluidhinder voorkeursgrenswaarde wordt bereikt, hogere grenswaarden als bedoeld in artikel 83 van de Wet geluidhinder vastgesteld. Er bestaat dan ook geen grond voor het oordeel dat deze wet zich tegen het volgen van de anticipatieprocedure verzet. Ten slotte kan niet worden gevolgd het betoog van appellanten sub 2 dat geen inzicht zou bestaan in het gehele traject van de N22 en dat een ingrijpende voorziening als deze weg in haar geheel in procedure zou moeten worden gebracht. Weliswaar is het tracé van de N22 neergelegd in drie verschillende bestemmingsplannen, maar voorop staat dat het gehele tracé reeds was vastgelegd in het eerdergenoemde Uitwerkingsplan N22 en dat de drie bestemmingsplannen min of meer gelijktijdig in procedure zijn gebracht. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd kan dan ook geen grond worden gevonden voor het oordeel dat burgemeester en wethouders bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid tot het verlenen van vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening hebben kunnen overgaan. 2.3.3. Niet is gebleken dat burgemeester en wethouders bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid tot het bestreden besluit hebben kunnen komen. 2.4. Gelet op het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat de beroepen van appellanten sub 2 en 4 ongegrond dienen te worden verklaard. 2.5. Voor een proceskostenveroordeling in beroep zijn geen termen aanwezig. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart zich onbevoegd kennis te nemen van de tegen de met toepassing van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening verleende vrijstelling ten behoeve van de aanleg van de N22-noord als geprojecteerd in het bestemmingsplan "Staatsbos Floriade" ingediende bezwaarschriften van appellanten sub 1 en 3; II. verklaart de beroepen van appellanten sub 2 en sub 4 ongegrond. Aldus vastgesteld door mr J. de Vries, Voorzitter, en dr J.C.K.W. Bartel en mr J.J. Vis, Leden, in tegenwoordigheid van mr B. Veenman, ambtenaar van Staat. w.g. De Vries w.g. Veenman Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 15 februari 2000. 235-47. Voor eensluidend afschrift, de Secretaris van de Raad van State, voor deze,