
Jurisprudentie
AA5417
Datum uitspraak2000-02-24
Datum gepubliceerd2001-08-02
RechtsgebiedAmbtenarenrecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers97/11565 AW en 97/11566 AW
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2001-08-02
RechtsgebiedAmbtenarenrecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers97/11565 AW en 97/11566 AW
Statusgepubliceerd
Uitspraak
97/11565 AW en 97/11566 AW
U I T S P R A A K
in de gedingen tussen:
A, wonende te B, appellant 1,
C, wonende te D, appellant 2,
en
de Korpsbeheerder van de politieregio Brabant-Noord gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN DE GEDINGEN
Namens appellanten is op bij afzonderlijke (gelijkluidende) beroepschriften aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de door de Arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch op 7 november 1997 onder de nummers AWB 96/1439 AW en AWB 96/1440 AW gegeven uitspraken, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Namens gedaagde zijn verweerschriften ingediend.
De gedingen zijn op verzoek van partijen gevoegd behandeld ter zitting van 27 januari 2000, waar appellant 1 in persoon is verschenen, bijgestaan door mr M.D.W. Smit-van Valkenhoef, verbonden aan Algemeen Christelijke Politiebond, als zijn raadsvrouw, die tevens als gemachtigde optrad voor appellant 2. Gedaagde heeft zich doen vertegenwoordigen door mr C.F.E. van Olden-Smit, werkzaam bij voormelde politieregio.
II. MOTIVERING
Voor een meer uitvoerige weergave van de voor deze gedingen relevante feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraken. De Raad volstaat hier met vermelding van het navolgende.
Appellanten waren beiden werkzaam als regionaal vuurwapendocent op schaalniveau 8. Volgens een in 1986 uitgevoerd functiewaarderingsonderzoek zou die functie moeten worden gewaardeerd op schaal 9. In verband met de op handen zijnde reorganisatie van het politiebestel heeft de Minister van Binnenlandse Zaken in 1989 besloten nog niet over te gaan tot implementatie van het functiewaarderingsresultaat, maar te volstaan met het verstrekken van een zogeheten instructietoelage aan de docenten, ter hoogte van het verschil tussen hun bezoldiging in schaal 8 en schaal 9. Omdat zij niet waren bevorderd naar schaal 9, behielden zij daarnaast de bij schaal 8 behorende inconveniëntentoelage van 10,2% en verkregen zij niet de bij schaal 9 behorende inconveniëntentoelage van 7,1%.
In 1993 bleek dat de functie van vuurwapendocent bij de functiewaardering in het kader van de politiereorganisatie toch werd ingedeeld in schaalniveau 8. Appellanten behielden evenwel op grond van gedane toezeggingen hun instructietoelage.
Bij besluit van 18 september 1995 zijn appellanten met terugwerkende kracht tot 1 januari 1995 benoemd in de functie van docent integrale beroepsvaardighedentraining en vuurwapeninstructie (Docent C) op schaalniveau 9. Per gelijke datum is de instructietoelage vervallen.
Als gevolg van de bij schaal 9 behorende lagere
inconveniëntentoelage had dit een (blijvende) achteruitgang van hun inkomen tot gevolg, in verband waarmee een afbouwregeling in drie gedeelten over een periode van 3 jaar is vastgesteld.
De rechtbank heeft de beroepen van appellanten tegen deze besluiten ongegrond verklaard.
In hoger beroep hebben appellanten zich opnieuw tegen de verlaging van hun feitelijke bezoldiging verzet en zich daartoe opnieuw beroepen op de circulaire van de Minister van Binnenlandse Zaken van 4 mei 1993, waarin was toegezegd dat functionarissen met voormelde instructietoelage door de intrekking van die toelage geen financieel nadeel mochten ondervinden. Voorts is nog een beroep gedaan op een advies van de Minister van Binnenlandse Zaken aan de Politieregio Noord en Oost Gelderland van 7 november 1994 in een vergelijkbare kwestie en tenslotte hebben appellanten zich beroepen op een uitspraak van deze Raad van 7 augustus 1997, (inmiddels) gepubliceerd in TAR 1997/221, met betrekking tot de uitleg van artikel 49 van het Besluit Bezoldiging Politie (BBP).
De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank en de gronden waarop de rechtbank tot haar oordeel is gekomen.
Uit de gedingstukken komt naar voren dat destijds de bedoeling heeft voorgezeten om appellanten niet te duperen door het uitstel van de implementatie van de resultaten van de functiewaardering in 1986. In afwachting van de uitkomsten van de voorgenomen herwaardering van alle politiefuncties zouden zij door middel van een toelage op het bezoldigingsniveau van schaal 9 worden gebracht.
Aan genoemde circulaires konden appellanten naar het oordeel van de Raad het vertrouwen ontlenen op een zelfde inkomensniveau als wanneer hun functie destijds wel in schaal 9 was ingedeeld, maar niet het vertrouwen dat zij na benoeming in een schaal 9-functie, de bij een schaal 8-functie behorende hogere inconveniëntentoelage zouden behouden.
Evenmin kan het beroep op de hiervoor genoemde uitspraak van deze Raad appellanten baten, aangezien de vermindering van ‘het totaal van financiële aanspraken’ niet het gevolg is van de overgang naar de politieregio op grond van de Invoeringswet Politie per 1 april 1994, maar van hun benoeming per 1 januari 1995 in een functie waaraan een hogere waardering is verbonden.
De Raad onderschrijft tenslotte het oordeel van de rechtbank dat gedaagde niet gehouden is een advies van de Minister van Binnenlandse Zaken strekkende tot het voortzetten van de bij schaal 8 behorende inconventiëntentoelage op te volgen, alleen al omdat gedaagde aan een dergelijk advies niet gebonden is, en nog daargelaten dat bedoeld advies aan de Korpsbeheerder van een andere politieregio is gegeven.
Het gegeven dat appellanten in inkomen achteruit zijn gegaan leidt de Raad niet tot een ander oordeel, aangezien de constatering gerechtvaardigd is dat appellanten een tijd lang een onbedoeld voordeel hebben genoten waarvoor geen basis in enige bezoldigingsregeling valt aan te wijzen, terwijl niet gezegd kan worden dat gedaagde de afbouw van dit voordeel niet op aanvaardbare wijze heeft gerealiseerd.
De hoger beroepen van appellanten kunnen niet slagen en de aangevallen uitspraken dienen te worden bevestigd.
De Raad ziet geen gronden voor toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Beslist is als hierna vermeld.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraken.
Aldus gegeven door mr W. van den Brink als voorzitter en mr G.P.A.M. Garvelink-Jonkers en mr J.H. van Kreveld als leden, in tegenwoordigheid van mr M.M. van Maurik als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 24 februari 2000.
(get.) W. van den Brink.
(get.) M.M. van Maurik.
HD
07.02
Q