Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA5446

Datum uitspraak2000-04-12
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Roermond
Zaaknummers04/068178-99
Statusgepubliceerd


Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE ROERMOND Parketnummer : 04/068178-99 uitspraak d.d. : 12 april 2000 TEGENSPRAAK VONNIS van de arrondissementsrechtbank te Roermond, meervoudige economische kamer, in de zaak tegen: naam : Noodslachterij [verdachte] B.V. gevestigd te: [woonplaats]. 1. Het onderzoek van de zaak Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 24 november 1999 en 29 maart 2000. 2. De tenlastelegging De verdachte staat na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting van 24 november 1999 en van 29 maart 2000 terecht ter zake dat: zij meermalen, althans eenmaal, in of omstreeks de periode van de maand maart 1997 tot en met de maand augustus 1998, in elk geval in de/het ja(a)r(en) 1997 en/of 1998, in de gemeente(n) Horst en/of Arcen en Velden, althans in het arrondissement Roermond, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, (telkens) een hoeveelheid hoog-risico-materiaal, zijnde destructiemateriaal, heeft onttrokken aan verwerking, hierin bestaande dat zij, verdachte: a. op of omstreeks 5 maart 1997 ongeveer 372 kilogram, in elk geval een hoeveelheid slachtafval (varkenshart en/of varkenslever), b. op of omstreeks 26 maart 1997 ongeveer 332 kilogram, in elk geval een hoeveelheid slachtafval (varkenshart en/of varkenslever), c. op of omstreeks 27 februari 1998 ongeveer 110 kilogram, in elk geval een hoeveelheid slachtafval (varkenshart en/of varkenslever), d. op of omstreeks 4 maart 1998 ongeveer 160 kilogram, in elk geval een hoeveelheid slachtafval (varkenshart en/of varkenslever), en e. in of omstreeks de maand augustus 1998 ongeveer 255 kilogram, in elk geval een hoeveelheid slachtafval (varkenshart en/of varkenslever), zijnde dit varkenslever en/of varkenshart niet gemerkt en aldus dierlijk afval dat ingevolge de Vleeskeuringswet onbruikbaar moest worden gemaakt voor voedsel voor mens en dier, zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 sub c van de Destructiewet juncto: - artikel 30a van de Vleeskeuringswet juncto - artikel 2 lid 1 onder C van het Besluit produktie en handel vers vlees juncto - artikel 2 lid 1 onder A en B van het Besluit produktie en handel vers vlees juncto - artikel 2 lid 1 onder A sub e en/of artikel 2 lid 1 onder B sub f van het Besluit produktie en handel vers vlees juncto - artikel 17 lid 4 van de Vleeskeuringswet, in elk geval (telkens) een hoeveelheid destructiemateriaal heeft afgegeven aan [P.V.] en niet aan een erkend verwerkingsbedrijf voor hoog-risico-materiaal, terwijl zij, verdachte, en/althans haar mededader(s), dit economisch delict (telkens) opzettelijk hebben/heeft begaan; De terminologie in deze tenlastelegging is gebezigd in de zin van de Destructiewet en/of de Vleeskeuringswet); (art. 4 van de Destructiewet) Althans indien terzake het vorenstaande geen veroordeling zou volgen: zij meermalen, althans eenmaal, in of omstreeks de periode van de maand maart 1997 tot en met de maand augustus 1998, in elk geval in de/het ja(a)r(en) 1997 en/of 1998, in de gemeente(n) Horst en/of Arcen en Velden, althans in het arrondissement Roermond, in elk geval in Nederland, (telkens) een hoeveelheid aan keuring onderworpen vlees - welk vlees niet overeenkomstig de Vleeskeuringswet of de ter uitvoering van die wet gegeven voorschriften was gekeurd, of welk vlees na keuring niet van het/de voorgeschreven merk(en) was voorzien - heeft verkocht en/of afgeleverd, hierin bestaande dat zij, verdachte: a. op of omstreeks 5 maart 1997 ongeveer 372 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van dat vlees (varkenshart en/of varkenslever), b. op of omstreeks 26 maart 1997 ongeveer 332 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van dat vlees (varkenshart en/of varkenslever), c. op of omstreeks 27 februari 1998 ongeveer 110 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van dat vlees (varkenshart en/of varkenslever), d. op of omstreeks 4 maart 1998 ongeveer 160 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van dat vlees (varkenshart en/of varkenslever), en e. in of omstreeks de maand augustus 1998 ongeveer 255 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van dat vlees (varkenshart en/of varkenslever), aan [P.V.] heeft verkocht en/of afgeleverd; (art. 35 van de Vleeskeuringswet) Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad. 3. De geldigheid van de dagvaarding Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is. 4. De bevoegdheid van de rechtbank Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen. 5. De ontvankelijkheid van de officier van justitie Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vordering worden ontvangen. 6. Schorsing der vervolging Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken. 7. Bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat: zij meermalen, althans eenmaal, in of omstreeks de periode van de maand maart 1997 tot en met de maand augustus 1998, in elk geval in de/het ja(a)r(en) 1997 en/of 1998, in de gemeente(n) Horst en/of Arcen en Velden, althans in het arrondissement Roermond, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, (telkens) een hoeveelheid hoog-risico-materiaal, zijnde destructiemateriaal, heeft onttrokken aan verwerking, hierin bestaande dat zij, verdachte: a. op of omstreeks 5 maart 1997 ongeveer 372 kilogram, in elk geval een hoeveelheid slachtafval (varkenshart en/of varkenslever), b. op of omstreeks 26 maart 1997 ongeveer 332 kilogram, in elk geval een hoeveelheid slachtafval (varkenshart en/of varkenslever), c. op of omstreeks 27 februari 1998 ongeveer 110 kilogram, in elk geval een hoeveelheid slachtafval (varkenshart en/of varkenslever), d. op of omstreeks 4 maart 1998 ongeveer 160 kilogram, in elk geval een hoeveelheid slachtafval (varkenshart en/of varkenslever), en e. in of omstreeks de maand augustus 1998 ongeveer 255 kilogram, in elk geval een hoeveelheid slachtafval (varkenshart en/of varkenslever), zijnde dit varkenslever en/of varkenshart niet gemerkt en aldus dierlijk afval dat ingevolge de Vleeskeuringswet onbruikbaar moest worden gemaakt voor voedsel voor mens en dier, zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 sub c van de Destructiewet juncto: - artikel 30a van de Vleeskeuringswet juncto - artikel 2 lid 1 onder C van het Besluit produktie en handel vers vlees juncto - artikel 2 lid 1 onder A en B van het Besluit produktie en handel vers vlees juncto - artikel 2 lid 1 onder A sub e en/of artikel 2 lid 1 onder B sub f van het Besluit produktie en handel vers vlees juncto - artikel 17 lid 4 van de Vleeskeuringswet, in elk geval (telkens) een hoeveelheid destructiemateriaal heeft afgegeven aan [P.V.] en niet aan een erkend verwerkingsbedrijf voor hoog-risico-materiaal, terwijl zij, verdachte, en/althans haar mededader(s), dit economisch delict (telkens) opzettelijk hebben/heeft begaan; Wat primair meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken. 8. Het bewijs De overtuiging van de rechtbank dat de verdachte het bewezen-verklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstan-digheden die zijn vervat in de volgende bewijsmiddelen. De hieronder vermelde bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit, waarop zij in het bijzonder betrekking hebben. De genoemde geschriften zijn slechts gebruikt in verband met de inhoud van de overige bewijsmiddelen. 8.1 De bewijsmiddelen Pro memorie 8.2 Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs De rechtbank overweegt met betrekking tot het wettelijk stelsel - voor zover relevant gelet op de tenlastelegging - het volgende. Het spreekt voor zich dat slechts goed - althans niet voor de volksgezondheid schadelijk - vlees voor consumptie door mensen op de markt wordt gebracht. Reeds daarin voorzag de Vleeskeu-ringswet (inwerkingtreding 1 juni 1921). Het spreekt eveneens voor zich dat het voor consumptie door mensen afgekeurde vlees niet op de markt dient te komen. Vernietiging of afvoer naar een andere markt dan die der menselijke con-sumptie ligt dan in de rede. Daarin wordt voorzien door de Destructiewet van 21 februari 1957, Stb. 84. De handhaving van de Vleeskeuringswet vindt plaats in de Wet op de economische delicten, wet van 22 juni 1950, Stb. K 258, waarbij overtredingen van de Vleeskeuringswet tot economische delicten worden verklaard. De handhaving van de Destructiewet vindt ook haar plaats in de Wet op de economische delic-ten. De Destructiewet en de Vleeskeuringswet en de daarop gebaseerde besluiten zijn ingrijpend gewijzigd, gelet op de Richtlijn 90/667/EEG d.d. 27 december 1990. Onder meer vond daarin de introductie van laag-risico-materiaal en hoog-risico-materiaal (hierna ook te noemen LRM en HRM) plaats. De implementatie vond plaats in 1994. Samengevat komt het wettelijk stelsel op het volgende neer. Het te slachten dier dient in een daartoe erkende inrichting ter keuring te worden aangeboden (Vleeskeuringswet, Besluit produktie en handel vers vlees, Besluit produktie en handel vleesprodukten met bijlagen). De keuring geschiedt door de RVV-keurmeester en deze keurt het vlees goed of deze keurt het vlees af. In geval van goedkeuring wordt het goedgekeurde deel van het dier voorzien van een goedkeuringsmerk/-stempel. Bij gebreke van een goedkeuringsmerk wordt het vlees geacht te zijn afgekeurd (of gelijkgesteld aan afgekeurd). Vervolgens is het de vraag of afgekeurd respectievelijk ongemerkt vlees per definitie HRM is. De rechtbank oordeelt dat in dit geval sprake is van HRM op grond van onderstaande overweging. Doel en strekking van voornoemde Richtlijn, alsmede van de wettelijke bepalingen en verordeningen, is bescherming van de volksgezondheid en de landbouwsector. Doel en strekking brengen met zich mee, dat in de samenleving geen onrust of twijfel moet kunnen bestaan met betrekking tot het gevaar dat (afgekeurd c.q. ongemerkt) vlees kan opleveren ter zake van consumptie, verwer-king, destructie. Die onrust of twijfel wordt slechts adequaat weggenomen indien afgekeurd, respectievelijk ongemerkt vlees als HRM wordt aangemerkt. Dat HRM rest dan de gang naar de destructor dan wel de HRM-verwerker. Alleen in de gevallen dat (afgekeurd) vlees door de keurmeester wordt aangemerkt als LRM kan afvoer naar de LRM-verwerker geschieden. De rechtbank verstaat onder de term "destructiemateriaal" het buiten het wettelijk voorge-schreven circuit van vergunninggebonden bedrijven brengen van vlees, vleesprodukten, vet en slachtafval. Ter terechtzitting is vast komen te staan dat [P.V.] met betrekking tot het betreffende destructiemateriaal geen vervoerder was, doch dat hij het materiaal kocht en ook geleverd kreeg, zodat gesteld moet worden dat hij dat in zijn bezit had. Ook staat vast dat degene, die het destructiemateriaal in zijn bezit heeft, dient te beschikken over een vergunning. Ter terechtzitting is duidelijk naar voren gekomen dat [P.V.] voornoemd niet beschikte over een vergunning. In die situatie, waar iemand destructiemateriaal in zijn bezit heeft, waarvoor geen vergunning is afgegeven, is de rechtbank van oordeel dat sprake is van hoog-risico-materiaal. 9. De kwalificatie van het bewezenverklaarde Het ten laste van verdachte bewezenverklaarde levert op de navolgende misdrijven: medeplegen van overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 4 van de Destructiewet, meermalen gepleegd, opzettelijk begaan, begaan door een rechtspersoon. De misdrijven zijn strafbaar gesteld bij artikel 6 juncto artikel 1a van de Wet op de economische delicten juncto artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht. 10. De strafbaarheid van verdachte De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, nu - samengevat - de RVV haar toezichthoudende taak niet correct heeft uitgeoefend. Het grote belang, gediend bij de volksgezondheid, brengt met zich dat degene die destructiemateriaal afgeeft aan een ander, zich ervan vergewist dat degene aan wie zij destructiemateriaal afgeeft voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Ingeval de laatste een koper/afnemer is, dient deze minstens over een LRM-vergunning te beschikken en dient de verkoper zich daarvan - door deugdelijke bescheiden - te vergewissen. Nu verdachte zulks heeft nagelaten, verwerpt de rechtbank het beroep op ontslag van alle rechtsvervolging. Het feit dat de RVV naar de opvatting van verdachte onvoldoende haar toezichthoudende taak zou hebben uitgeoefend, laat onverlet de strafbaarheid van verdachte voor de bewezenverklaarde feiten. De verdachte is strafbaar voor het bewezenverklaarde nu overigens niet is gebleken van enige omstandigheid die verdachtes strafbaarheid opheft. 11. De straffen en/of maatregelen 11.1 De algemene overwegingen Op grond van de aard van het bewezenverklaarde, alsmede op grond van de omstandigheden waaronder dit is gepleegd en de (rechts)persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte na te melden straf behoort te worden opgelegd. 11.2 De bijzondere overwegingen De officier van justitie heeft bij gelegenheid van de terechtzitting op 29 maart 2000 met betrekking tot de op te leggen straf gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een geldboete van f. 30.000,--, waarvan f. 15.000,-- voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank heeft bij de strafoplegging meer in het bijzonder enerzijds rekening gehouden met: - de ernst van het bewezenverklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, alsmede met het belang van een juiste norm-handhaving; - de omstandigheid dat door de handelwijze van verdachte er gevaar voor de volksgezondheid en voor de gezondheid van dieren kon ontstaan; - het feit dat het vertrouwen dat consumenten mogen hebben in op de markt gebrachte vleesprodukten en op de naleving van de wettelijke bepalingen met betrekking tot die produkten door de handelwijze van verdachte is geschonden; en anderzijds met: - de omstandigheid dat de verdachte blijkens het uittrek-sel uit het Algemeen Documentatieregister nog niet eerder terzake de Destructiewet is veroordeeld; - de overige omstandigheden van verdachte. Bij de vaststelling van de geldboete heeft de rechtbank rekening gehouden met de draagkracht van verdachte in een mate waarin dat nodig wordt geacht met het oog op een passende bestraffing van verdachte. Verdachte wordt door die vaststelling in haar inkomen en vermogen niet onevenredig getroffen. Met het opleggen van een voorwaardelijk gedeelte van de geldboete wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht, en anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten. 12. Toepasselijke wetsartikelen Na te melden beslissing is gegrond op de artikelen: Wetboek van Strafrecht art. 14a, 14b, 14c, 23, 24, 47, 51, 57, 91. Wet op de economische delicten art. 1a, 2, 6. Destructiewet art. 4. BESLISSING De rechtbank: verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde zoals hiervoor omschreven, heeft begaan; verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij; verstaat dat het aldus bewezenverklaarde de hiervoor vermelde strafbare feiten oplevert en verklaart verdachte terzake strafbaar; veroordeelt verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een geldboete van f. 15.000,--; bepaalt, dat van deze straf een gedeelte, groot f. 10.000,--, niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, op grond, dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt; Vonnis gewezen door mrs. O.M. de Lange, A.W. Ente en F.R. Soutendijk, van wie mr. O.M. de Lange voorzitter, in tegenwoordigheid van C. van Est als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 12 april 2000. typ: cve