Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA5461

Datum uitspraak2000-04-03
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers199900623/1
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Raad van State 199900623/1. Datum uitspraak: 3 april 2000 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant] te [woonplaats], appellant, tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam van 19 april 1999 in het geding tussen: appellant en de Raad voor rechtsbijstand te Amsterdam. 1 Procesverloop Bij besluit van 9 juni 1997 heeft de Raad voor rechtsbijstand te Amsterdam (hierna: de Raad) het verzoek van appellant op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) om verstrekking van afschriften van alle documenten, die ten grondslag hebben gelegen aan de beschikking op de aanvraag van mevrouw [ex]echtgenote] (hierna: [ex-echtgenote]) om een toevoeging als bedoeld in de Wet op de rechtsbijstand, afgewezen. Bij besluit van 24 november 1997 heeft de Raad het hiertegen door appellant igemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de Commissie Bezwaar en Beroep van 20 november 1997, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht. Bij uitspraak van 19 april 1999, verzonden op dezelfde dag, heeft de arrondissementsrechtbank te Amsterdam (hierna: de rechtbank) het tegen dit besluit door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 31 mei 1999, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 30 juli 1999. Deze brieven zijn aangehecht. Bij brief van 10 september 1999 heeft de Raad een memorie van antwoord ingediend. Bij brief van 22 september 1999 heeft [ex-echtgenote] een zienswijze ingediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 februari 2000, waar appellant, vertegenwoordigd door D. Greveling, gemachtigde, is verschenen. De Raad heeft bericht zich niet ter zitting te doen vertegenwoordigen. 2. Overwegingen 2.1 Ingevolge artikel 1, aanhef en onder b, van de Wob wordt verstaan onder bestuurlijke aangelegenheid: een aangelegenheid die betrekking heeft op beleid van een bestuursorgaan, daaronder begrepen de voorbereiding en de uitvoering ervan. Ingevolge artikel la, onder d, (oud) van de Wob, in samenhang met het Aanwijzingsbesluit bestuursorganen Wob en WNo, zoals van kracht tot 30 juni 1998, is deze wet van toepassing op de Raden voor de rechtsbijstand als bedoeld in artikel 2 van de Wet op de rechtsbijstand. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wob kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf. Ingevolge het derde lid van dit artikel wordt een verzoek om informatie ingewilligd met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 10 en 11. Ingevolge artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob blijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. 2.2 Het geschil betreft de bij de beslissing op bezwaar gehandhaafde afwijzing van het verzoek van appellant op grond van de Wob om verstrekking van afschriften van alle documenten, die ten grondslag hebben gelegen aan de beschikking op de aanvraag van zijn ex-echtgenote [ex-echtgenote] om een toevoeging als bedoeld in de Wet op de rechtsbijstand in het kader van een alimentatiegeschil. De Raad heeft zich primair op het standpunt gesteld dat het verzoek van appellant geen betrekking heeft op informatie uit documenten die een bestuurlijke aangelegenheid betreffen. Voor zover dit anders zou zijn, heeft de Raad zich beroepen op het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. De stukken betreffen een toevoegingsaanvraag ten behoeve van [ex-echtgenote], een verklaring omtrent inkomen en vermogen, rekeningafschriften van haar betaalrekening, een polis ziektekostenverzekering, een berekeningsoverzicht en de definitieve toevoeging civiel. 2.3 Gelet op het voorgaande alsmede op de Wet op de rechtsbijstand, heeft de rechtbank terecht, zij het impliciet, aangenomen dat het aan de Raad - en niet het Bureau rechtsbijstandsvoorziening - was om op het verzoek van appellant te beslissen. 2.4 De onderhavige stukken, die bij de beoordeling van de toevoegingsaanvraag betrokken zijn geweest, houden rechtstreeks verband met de voorbereiding en de uitvoering van het door de Raad gevoerde beleid inzake de rechtsbijstandsverlening. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat het verzoek van appellant betrekking heeft op een bestuurlijke aangelegenheid. 2.5 Anders dan appellant heeft betoogd, is zijn specifieke belang bij verstrekking van de verzochte informatie geen belang dat wordt betrokken bij de op grond van het tweede lid van artikel 10 van de Wob te verrichten belangenafweging. Bovendien kunnen de bezwaren van appellant tegen de verlening van de toevoeging in de onderhavige procedure niet aan de orde komen. De Wob vooronderstelt het publieke belang van openbaarheid van overheidsinformatie. Bij de te verrichten belangenafweging worden betrokken het algemene of publieke belang bij openbaarmaking en de door de (relatieve) weigeringsgronden van de Wob te beschermen belangen. Na met toepassing van artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht kennis te hebben genomen van de desbetreffende stukken, stelt de Afdeling vast dat het belang van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer waarop de Raad zich heeft beroepen, in het onderhavige geval aan de orde is en dat dit niet voldoende kan worden beschermd door anonimisering of beperking van de openbaarmaking tot gedeelten van de documenten. Evenals de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat de Raad bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid heeft kunnen weigeren de gevraagde informatie openbaar te maken. 2.6 Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, op grond van het vorenoverwogene, te worden bevestigd. 2.7 Voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep zijn geen termen aanwezig. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr P. van Dijk, Voorzitter, en mr J.A.M. van Angeren en mr B. van Wagtendonk, Leden, in tegenwoordigheid van mr R.P. Hoogenboom, ambtenaar van Staat. w.g. Van Dijk w.g. Hoogenboom Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 3 april 2000 45-119. Verzonden: Voor eensluidend afschrift, de Secretaris van de Raad van State, voor deze,