Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA5539

Datum uitspraak2000-04-19
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers34291
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Nr. 34291 19 april 2000 gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 6 maart 1998 betreffende na te melden aan X BV te Z opgelegde naheffingsaanslag loonbelasting / premie volksverzekeringen. 1. Naheffingsaanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 1991 tot en met 31 december 1995 een naheffingsaanslag loonbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is verminderd, en vervolgens bij ambtshalve gegeven beschikking verder is verminderd tot een aanslag ten bedrage van f 18.205,-- aan enkelvoudige belasting en premie volksverzekeringen en f 254,-- aan verhoging. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft die uitspraak vernietigd en de aanslag verminderd tot een aanslag van f 14.767,-- aan enkelvoudige belasting en f 254,-- aan verhoging. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht. 2. Geding in cassatie De Staatssecretaris van Financiën heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. Belanghebbende heeft een vertoogschrift ingediend. 3. Beoordeling van het middel 3.1 In cassatie betoogt de Staatssecretaris dat voor de uitleg van het criterium “plegen te reizen” zoals weergegeven in de Mededeling van de Staatssecretaris van Financiën van 26 januari 1995, nr. DB95/289M, gepubliceerd in V-N 1995, blz. 558, punt 12, voor toepassing van de zogenoemde “wekennorm” dient te worden uitgegaan van het aantal weken van de referentieperiode verminderd met het aantal daarin voorkomende vakantieweken. 3.2 Het Hof heeft echter terecht geoordeeld dat de bedoelde Mededeling, die is te beschouwen als “recht” in de zin van artikel 99 van de Wet op de rechterlijke organisatie (hierna: Wet RO), aldus moet worden uitgelegd, dat de vier vakantieweken binnen de referentieperiode, die - naar in cassatie niet is bestreden - loopt van week 47 in 1992 tot en met week 33 in 1993, bij de berekening van de wekennorm moeten worden meegenomen. De juistheid van dit oordeel volgt immers uit de tekst van de Mededeling, die spreekt van 75% van “het aantal weken” zonder daarbij de weken van verlof en ziekte behorende tot de referentieperiode, uit te sluiten. 3.3 Het Hof heeft voorts terecht geoordeeld dat een interne notitie waarop de Mededeling zou zijn gestoeld, geen andere conclusie rechtvaardigt. Voor de uitleg van een als “recht” in de zin van artikel 99 van de Wet RO te beschouwen - dus behoorlijk bekend gemaakte - beleidsregel is beslissend in welke zin die regel bij objectieve beschouwing in redelijkheid dient te worden opgevat; daarbij kan niet ten nadele van belastingplichtigen die op die regel een beroep doen, betekenis worden toegekend aan interne, niet behoorlijk bekend gemaakte stukken waaruit zou moeten blijken dat aan de regel een andere betekenis dient te worden toegekend. 3.4 Het middel faalt derhalve. 4. Proceskosten De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende. 5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep en veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op f 1.420,-- voor beroepsmatig verleende bijstand. Dit arrest is op 19 april 2000 vastgesteld door de vice-president Korthals Altes als voorzitter en de raadsheren Pos, Beukenhorst, Monné en Bavinck, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Fase, en op die datum in het openbaar uitgesproken. Van de Staatssecretaris van Financiën wordt terzake van het door hem ingestelde beroep in cassatie een recht geheven van f 340,--.