Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA5561

Datum uitspraak2000-02-15
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers98/03119
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Gerechtshof Arnhem Zevende enkelvoudige belastingkamer nr. 98/03119 Proces-verbaal mondelinge uitspraak belanghebbende : X te : Z ambtenaar : de Inspecteur van de Belastingdienst/Ondernemingen P aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaar tegen de aanslag soort belasting : inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen jaar : 1996 mondelinge behandeling : op 1 februari 2000 te Arnhem door mr. drs. F.J.P.M. Haas, raadsheer, in tegenwoordigheid van mr. Snoijink als griffier waarbij verschenen : de Inspecteur waarbij niet verschenen : belanghebbendes gemachtigde, hoewel overeenkomstig de wet opgeroepen gronden: 1. Belanghebbende heeft deelgenomen aan een zogenaamd piramidespel. Zij heeft zelf een aantal deelnemers aan dat spel geworven (‘direct’ aangebrachte deelnemers). Door belanghebbende aangeworven deelnemers hebben op hun beurt ook weer deelnemers aangeworven (‘indirect’ aangebrachte deelnemers). 2. De Inspecteur stelt - en het Hof heeft geen aanleiding haar op dit punt niet te geloven - dat uit gegevens van de FIOD is gebleken dat belanghebbende in 1996 netto f. 16.000 heeft ontvangen en dat derhalve met het door belanghebbende betaalde inleggeld reeds rekening is gehouden. 3. Zowel van de door de direct aangebrachte als van de door de indirect aangebrachte deelnemers betaalde inleg heeft belanghebbende een deel ontvangen. 4. Belanghebbendes standpunt inhoudende dat alleen de bedragen ontvangen voor het direct aanbrengen van deelnemers tot de inkomsten uit arbeid behoren en niet de bedragen ontvangen uit de inleg betaald door de indirect aangebrachte deelnemers, is onjuist. Laatstbedoelde bedragen zijn rechtstreeks toe te rekenen aan de door belanghebbende verrichte arbeid. Voor het op de voet van artikel 22, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 in de belastingheffing betrekken van een voordeel is niet vereist dat de arbeid door de belastingplichtige zelf wordt verricht. 5. Het beroep is ongegrond. proceskosten: Voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken vindt het Hof geen termen aanwezig. beslissing: Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak waarvan beroep. Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 15 februari 2000 te Arnhem door mr. drs. F.J.P.M. Haas, raadsheer, lid van de zevende enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. Snoijink als griffier. Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal. De griffier, Het lid van voormelde kamer, (W.J.N.M. Snoijink) (F.J.P.M. Haas) Afschriften aangetekend per post verzonden op: 24 februari 2000 Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van het proces-verbaal van deze uitspraak het Gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Van de verzoeker wordt een griffierecht geheven van ¦ 150,-. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het Gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen. Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden.