Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA5580

Datum uitspraak2000-03-13
Datum gepubliceerd2001-08-29
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Roermond
Zaaknummers99/745 WW44 K1
Statusgepubliceerd


Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE ROERMOND meervoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken UITSPRAAK Procedurenr.: 99/745 WW44 K1 Inzake : A, wonende te B, eiser, tegen : het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Nederweert, verweerder. Datum en aanduiding van het bestreden besluit: de brief d.d. 19 juli 1999, kenmerk: -. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING. Bij besluit van 19 juli 1999 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het besluit van 8 september 1998, waarbij verweerder heeft geweigerd aan eiser een bouwvergunning te verlenen voor de bouw van een woonhuis met berging op kavel […] aan de […]straat in het uitbreidingsplan "B-Noord in B", ongegrond verklaard. Tegen dat besluit heeft eiser beroep doen instellen. De door verweerder ter uitvoering van het bepaalde in artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingezonden stukken alsmede het verweerschrift zijn in afschrift aan de gemachtigde van eiser gezonden. Behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 21 december 1999, alwaar eiser in persoon is verschenen in aanwezigheid van zijn gemachtigde mr. H.J.A. Ebbeng. Verweerder heeft zich aldaar doen vertegenwoordigen door G.H.H. Slaats, ambtenaar in dienst van de gemeente Nederweert. II. OVERWEGINGEN. Bij verzoek van 17 maart 1998 heeft eiser verzocht om vergunning voor de bouw van een woonhuis met berging op kavel […] aan de […]straat in het uitbreidingsplan "B-Noord" te B. De welstandscommissie had op 12 februari 1998 ten opzichte van genoemd bouwplan reeds positief geadviseerd. Met dit advies heeft verweerder ingestemd. Bij besluit van 8 september 1998 heeft verweerder de bouwvergunning wegens strijd met het bepaalde in artikel 44, aanhef en onder c, van de Woningwet geweigerd. Tegen dat besluit heeft eiser bezwaar gemaakt. Op 18 november 1998 is eiser terzake van het door hem gemaakte bezwaar gehoord door de commissie bezwaar- en beroepschriften. Deze commissie heeft op dezelfde datum advies uitgebracht. Zij adviseert het bezwaar van eiser gegrond te verklaren. In afwijking van dat advies heeft verweerder het thans bestreden besluit op bezwaar genomen. Bij dat besluit is het bezwaar ongegrond verklaard en is de weigering van de bouwvergunning gehandhaafd. Tegen dat besluit is beroep ingesteld. De rechtbank overweegt als volgt. In dit geding ligt de vraag voor of verweerder terecht met toepassing van het bepaalde in artikel 44, aanhef en onder c, van de Woningwet de gevraagde bouwvergunning heeft geweigerd. Ingevolge artikel 44, aanhef en onder c, van de Woningwet mag alleen en moet de bouwvergunning worden geweigerd indien, voor zover hier van belang, het bouwwerk in strijd is met een bestemmingsplan of de krachtens zodanig plan gestelde eisen. Op 7 mei 1996 heeft de raad van verweerders gemeente vastgesteld het bestemmingsplan "B-Noord 1995" met bijbehorende voorschriften, toelichting en beeldkwaliteitplan. Gedeputeerde Staten van Limburg heeft hieraan goedkeuring gegeven bij besluit van 17 september 1996. Ingevolge genoemd bestemmingsplan rust op het betrokken perceel de bestemming " Woondoeleinden W". De als zodanig aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen. Ingevolge het bepaalde in artikel 3, zevende lid, van de bij dit bestemmingsplan behorende voorschriften zijn burgemeester en wethouders bevoegd van het bepaalde in lid 3. (bebouwingsvoorschriften) nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering en afmetingen van gebouwen en andere bouwwerken, indien dit noodzakelijk is ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken resp. ten behoeve van het stedebouwkundige beeld ter plaatse, waarbij voor een gedeelte van de op de deelplankaart 2 gelegen gronden het stedebouwkundige beeld is uitgewerkt in het bij dit bestemmingsplan behorende beeldkwaliteitplan. Genoemd beeldkwaliteitplan heeft betrekking op het deelgebied Strateris-Oost. Uit de inleiding op het beeldkwaliteitplan blijkt dat met het beeldkwaliteitplan drie doelen worden nagestreefd. Als beleidskader, als ontwerp- en uitvoeringskader en als toetsingskader. Met betrekking tot de vorm en status wordt in de inleiding van het plan het volgende vermeld: "In aansluiting op het bovenstaande bestaat het beeldkwaliteitplan in toegepaste vorm uit twee elementen: a. Een beschrijving van de plandoelen uitlopend op een beschrijving van de stedebouwkundige structuur met de gewenste ruimtelijke en functionele kwaliteit in hoofdlijnen. Dit kan uitgewerkt worden in de volgende onderdelen: - formulering van doelen en intenties; - ontwikkeling ruimtelijk concept; - beschrijving van de hoofdstructuur; - het gewenste beeld van de structuurelementen. Hierbij wordt steeds van abstract naar concreet gewerkt, van de vorm en structuur van het geheel naar het beeld van de samenstellende elementen. b. Een beschrijving van de afzonderlijke onderdelen van de stedebouwkundige structuur. De gewenste beeldkwaliteit per straatonderdeel of woonsfeer wordt met concrete richtlijnen voor de bouwprojecten en voor de inrichting van het openbaar gebied aangegeven. Hierbij worden de volgende elementen beschreven: - de openbare ruimte van straten, pleinen en groengebieden; - de karakteristiek van de overgangen tussen openbaar en privéterreinen; - de bebouwingskarakteristiek in type, massa, opbouw en situering. Deze elementen worden aan de hand van de volgende begrippen verduidelijkt. * Typering: algemene beschrijving van het gebiedsonderdeel * Gewenst beeld: de aanduiding van de ruimtelijke kwaliteit van het gebied; * Middelen: de beschrijving van de middelen waarmee het gewenste beeld wordt verkregen. Een dergelijke beschrijving geeft ook het welstandsbeleid verder vorm waarbij een verschuiving ontstaat van welstandstoezicht achteraf naar welstandszorg vooraf. Het welstandsdenken wordt daarmee verweven in het planproces en de welstandcommissie wordt in een vroegtijdig stadium bij de planontwikkeling betrokken. Voor de bouwers en andere particuliere initiatiefnemers betekent dit dat direct vanaf het begin duidelijkheid bestaat over het totaal aan eisen dat aan de bouwplannen wordt gesteld. De welstandsbeoordeling wordt verder geobjectiveerd en vindt zijn wortels in het gemeentelijk beleid en het daaruit vloeiende stedebouwkundig plan. Op bestemmingsplanniveau heeft door integratie in het bestemmingsplan het beeldkwaliteitplan een formele status. De achtergronden en doelen worden verwoord in de plantoelichting en worden gebruikt als onderbouwing van de in het plan gemaakte keuzes. Tevens kan het welstandbeleid in procedurele zin worden vastgelegd. In de planvoorschriften zijn "nadere eisen" opgenomen die een nadere uitwerking verkrijgen in het beeldkwaliteitplan. Hierdoor wordt accent gelegd op het beleidsmatige en programmatische karakter van het plan. De beschreven elementen zijn zodanig geformuleerd dat deze objectiveerbaar zijn. De concrete richtlijnen spelen hierbij een belangrijke rol. Bij meer globale plannen zoals plandeel Strateris-Oost van het bestemmingsplan B-Noord 1995 vormt het beeldkwaliteitplan in de bovenomschreven opzet een noodzakelijke aanvulling op het globale raamwerkkarakter van dit deelplan. In het bestemmingsplan zijn in de planvoorschriften mogelijkheden opgenomen voor het College van Burgemeester en Wethouders om nadere eisen te stellen aan de ruimtelijke kwaliteit en het stedebouwkundig beeld. Het beeldkwaliteitplan vormt de uitwerking van deze nadere eisen en geeft richtlijnen voor de nadere detaillering van de beeldbepalende planelementen." Met betrekking tot de werkwijze en procedure is in de inleiding op het beeldkwaliteitplan het volgende vermeld. "Het beeldkwaliteitplan in de voorliggende vorm bestaat, naast een beschrijving van de stedebouwkundige structuur uit een beschrijving van de verschillende woonsferen. * De beschrijving van de openbare ruimten vormt het kader van de uitgangspunten voor de civieltechnische en groentechnische detaillering van het plan. * De beschrijving van de overgangen tussen openbaar en privé gebied vormt de onderbouwing van de juridische regeling van o.m. de erfafscheidingen. * De bebouwingskarakteristiek valt uiteen in twee delen: - een stelsel van stedebouwkundige bepalingen gericht op de plaatsing van hoofd- en bijgebouwen en het bebouwingstype. Dit stelsel vormt de uitwerking van eerder genoemde nadere eisen. Een uitgiftekaart kan deel uitmaken van deze bepalingen; - een stelsel van architectonische bepalingen dat als toetsingskader dient bij de welstandsbeoordeling en dat in overleg met de Welstandscommissie wordt vastgesteld. De begeleidingsprocedure van de bouwplannen ziet er in deze opzet als volgt uit: Informatiefase: De bouwheer/architect wordt in deze fase geïnformeerd over de bebouwingsmogelijkheid in het plan aan de hand van de betreffende onderdelen van het bestemmingsplan (planvoorschriften en plankaart) en het beeldkwaliteitplan (bebouwingskarakteristiek). Een en ander kan vergezeld gaan van een algemene toelichting bijvoorbeeld in de vorm van een infofolder. Op basis van deze informatie kan de bouwheer een bouwplan (laten) ontwikkelen. (Stede)bouwkundige toetsingsfase: Het ingediende bouwplan wordt door de gemeentelijke diensten getoetst op zijn bouwkundige en stedebouwkundige aspecten. Met betrekking tot de stedebouwkundige aspecten dienen de planvoorschriften en met name de nadere eisen, uitgewerkt in stedebouwkundige bepalingen en de nader toe te voegen uitgiftekaart, als toetsingskader. Architectonische toetsingsfase: Na (stede)bouwkundige goedkeuring wordt het doorgeleid voor de beoordeling door de Welstandcommissie. Deze commissie beoordeelt het plan tegen de achtergrond van de architectonische bepalingen in het plan. Bij afkeuring van de bouwplannen wordt de bouwheer schriftelijk geïnformeerd onder verwijzing naar de toetsingsaspecten in het beeldkwaliteitplan, het bestemmingsplan of andere algemene wettelijke regelingen. Het onderhavige bouwplan is gelegen in de woonsfeer "De groene ruimte" en wel in het noordelijk gedeelte. In het beeldkwaliteitplan zijn bij deze leefsfeer een aantal architectonische bepalingen opgenomen. Deze bepaling luidt met betrekking tot karakter als volgt: "gevarieerde bebouwingskarakteristiek, ruim van opzet, als begeleiding van de groene ruimte. Verschillend karakter tussen noord en zuid: noord: eigentijdse architectuur met topgevels aan de straat zuid: meer traditionele architectuur met overwegend langs-kappen (zie referentiebeelden noord en zuid)". Verweerder heeft de bouwvergunning geweigerd met toepassing van het bepaalde in artikel 44, aanhef en onder c, van de Woningwet. Daarbij heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat nu niet wordt voldaan aan het bkp, ook niet wordt voldaan aan het bestemmingsplan waarmee het bkp juridisch onverbrekelijk is verbonden. Niet in geschil is dat het bouwplan geen topgevel heeft en dus niet overeenkomt met het referentiebeeld. Ligt vervolgens de vraag voor of dat aanleiding is om de bouwvergunning te weigeren met toepassing van het bepaalde in artikel 44, aanhef en onder c, van de Woningwet. De rechtbank is van oordeel dat dit niet het geval is. Uit bovenstaande inleiding van het beeldkwaliteitplan blijkt dat dit plan zowel beleidsvoornemens bevat ten aanzien van de vormgeving van de gebouwde omgeving alsook ten aanzien van de stedebouwkundige ontwikkeling van de desbetreffende gemeente. De eerste categorie is gerelateerd aan de uitoefening van het welstandstoezicht als bedoeld in artikel 12 van de Woningwet. De tweede categorie moet worden gezien als een uitwerking van het stedebouwkundig beeld als bedoeld in artikel 3, zevende lid, van de bij het bestemmingsplan behorende planvoorschriften. In casu gaat het om het deel van de bebouwingskarakteristiek dat is aan te merken als een stelsel van architectonische bepalingen. Deze bepalingen dienen blijkens de inleiding op het bkp als toetsingskader bij de welstandsbeoordeling en vallen derhalve binnen genoemde eerste categorie. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat deze bepalingen geen weigeringsgrond kunnen opleveren in de zin van het bepaalde in artikel 44, aanhef en onder c, van de Woningwet. Ook op andere gronden is daar niet van gebleken. Gezien deze gang van zaken dient de vraag te worden beantwoord of in verband met het bepaalde in artikel 46, vierde lid, van de Woningwet de gevraagde bouwvergunning van rechtswege is verleend. Ten aanzien van die vraag overweegt de rechtbank als volgt. Artikel 46 van de Woningwet luidt voor zover van belang als volgt: 1. Burgemeester en Wethouders beslissen omtrent een aanvraag om bouwvergunning binnen dertien weken na de dag waarop zij de aanvraag hebben ontvangen. 2. In afwijking van het eerste lid kunnen burgemeester en wethouders hun beslissing eenmaal voor ten hoogste dertien weken verdagen. Een beslissing tot verdaging behoeft de goedkeuring van de gemeenteraad. 3. (...) 4. Indien burgemeester en wethouders niet voldoen aan het eerste lid is de bouwvergunning van rechtswege verleend. 5. Verlening van de bouwvergunning ingevolge het vierde lid wordt aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht. Gebleken is dat de aanvraag om bouwvergunning op 17 maart 1998 door verweerder is ontvangen. Op grond van het bepaalde in artikel 46, vierde lid, van de Woningwet moet worden aangenomen dat nu een besluit tot verdaging van de beslissing op de aanvraag niet is genomen, de bouwvergunning met ingang van 16 juni 1998 van rechtswege is verleend. Dat verweerder mogelijkerwijs bij nader inzien van oordeel is dat het bouwwerk niet voldoet aan artikel 12, eerste lid, van de Woningwet staat niet in de weg aan zodanige vergunningverlening. Artikel 46 kent immers geen bepaling van zodanige strekking. Beslissend voor de vraag of een bouwvergunning van rechtswege is ontstaan is slechts of het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft in overeenstemming is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Zoals aangegeven is dat het geval. Uit het vorenstaande volgt dat verweerders ten tijde van het nemen van het besluit in primo, te weten 8 september 1998 niet meer bevoegd waren om te beslissen op de aanvraag om bouwvergunning. Hieruit volgt dat het besluit van verweerder van 19 juli 1999 waarbij het besluit in primo is gehandhaafd dient te worden vernietigd wegens strijd met het bepaalde in de wet. Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank voorts aanleiding om met toepassing van het bepaalde in artikel 8:72, vierde lid, van de Awb het primaire besluit te herroepen. De rechtbank ziet geen aanleiding om de van rechtswege verleende bouwvergunning op te vatten als een weigering van bouwvergunning omdat het bouwplan naar het oordeel van verweerder niet voldoet aan artikel 12, eerste lid, van de Woningwet. Zoals gezegd brengt een dergelijk oordeel niet mee dat de beslistermijn van artikel 46, eerste lid, van de WRO wordt gestuit. Het alsnog opvatten van de van rechtswege verleende bouwvergunning in een weigering bouwvergunning in de zojuist aangegeven zin zou dan ook een doorkruising betekenen van het in artikel 46 WRO neergelegde systeem. In het onderhavige geval bestaat voor zo'n doorkruising des te minder aanleiding nu verweerder bij brief van 26 februari 1998 heeft ingestemd met het advies van de welstandscommissie en eiser overeenkomstig dat advies een aanvraag voor een bouwvergunning voor zijn bouwplan heeft ingediend. De rechtbank acht verder termen aanwezig om verweerder op grond van het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten die eiser redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van dit beroep, een en ander overeenkomstig de normen van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Voor de in aanmerking te nemen proceshandelingen wordt 1 punt toegekend. Het gewicht van de zaak wordt bepaald op gemiddeld, hetgeen correspondeert met de wegingsfactor 1. III. BESLISSING. De arrondissementsrechtbank te Roermond; gelet op het bepaalde in de artikelen 8:70, 8:72, 8:74 en 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht; verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit; herroept het primaire besluit van 8 september 1998; veroordeelt verweerder in de kosten van de beroepsprocedure bij de rechtbank, aan de zijde van eiser begroot op f 1.420,- (zijnde de kosten van rechtsbijstand) te vergoeden door verweerders gemeente; bepaalt dat deze gemeente aan eiser het door deze gestorte griffierecht volledig vergoedt. Aldus gedaan door mrs. F.J.C. Huijbers (voorzitter) R.H. Smits en S.K. Bouwman, in tegenwoordigheid van mr. B.W.P.M. Corbey-Smits als griffier en in het openbaar uitgesproken op 13 maart 2000. Voor eensluidend afschrift: de wnd. griffier: verzonden op: AC-H Voor belanghebbende en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken.