Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA5691

Datum uitspraak1999-08-16
RechtsgebiedAmbtenarenrecht
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 98/8914 AW
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage Sector Bestuursrecht Tweede kamer, meervoudig UITSPRAAK als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) Reg.nr.: AWB 98/8914 AW Inzake de Stichting Christelijk Hoger (Beroeps-) Onderwijs in Noord-Nederland, gevestigd te Leeuwarden, eiseres, tegen de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, de Stichting USZO, verweerder. 1. Aanduiding bestreden besluit Het besluit van verweerder van 3 maart 1998, kenmerk USZO-G-812-071. 2. Zitting Datum: 10 juni 1999. Eiseres is verschenen bij haar raadsman, mr. P.H. Redeker. Verweerder werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. J.H.J. van Gastel. 3. Feiten De kantonrechter te Utrecht heeft bij uitspraak van 29 september 1997 de arbeidsovereenkomst van [werknemer] met eiseres per 15 oktober 1987 ontbonden wegens een onherstelbare verstoring van de arbeidsverhouding, zijnde een verandering van omstandigheden die de ontbinding rechtvaardigt. De gemachtigde van [werknemer] heeft bij brief van 4 november 1997 aan USZO-Groningen diens aanvraag d.d. 16 oktober 1997 voor een werkloosheidsuitkering op grond van het Besluit werkloosheid onderwijs- en onderzoekpersoneel (BWOO) toegezonden. Verweerder heeft bij besluit van 16 december 1997 aan eiser een loongerelateerde uitkering over de periode van 15 oktober 1997 tot 15 april 2000 en een aanvullende uitkering tot 15 oktober 2003 toegekend. Bij hetzelfde besluit heeft verweerder het uitkeringspercentage in de periode van 15 oktober 1997 tot 15 april 1998 verminderd tot 35% (van het bruto dagloon), op de grond dat de ernstig verstoorde arbeidsrelatie mede aan eiser te wijten is. Eiseres heeft bij brief van 20 januari 1998 tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij het bestreden besluit heeft verweerder dit bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 10 april 1998 beroep doen instellen bij de rechtbank Leeuwarden. Verweerder heeft een verweerschrift ingezonden. De rechtbank Leeuwarden heeft bij brief van 20 oktober 1998 de zaak ter behandeling naar deze rechtbank doorgezonden. 4. Motivering In geschil is de vraag of eiseres door verweerder terecht niet als belanghebbende in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is aangemerkt. Ingevolge artikel 1:2 van de Awb moet onder belanghebbende worden verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Het (primaire) besluit van 16 december 1997 inzake de toekenning van een uitkering was niet tot eiseres doch tot [werknemer] gericht. Eiseres stelt terecht dat zij ook belang kan hebben bij een besluit dat niet rechtstreeks tot haar is gericht. Met betrekking tot het onderhavige besluit zijn voor haar financiële belangen in het geding, voor zover de toekenning van de uitkering ertoe leidt dat het daarmee gemoeide bedrag op grond van het - op de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek gebaseerde - Bekostigingsbesluit WHV, zoals dit sedert 1 januari 1997 luidt, ten laste van de hogeschool komt. De rechtbank oordeelt dat deze belangen niet rechtstreeks, doch slechts indirect betrokken zijn bij het onderhavige besluit. Doorslaggevend is in dit verband dat de inhouding op de bekostiging zal dienen te geschieden bij afzonderlijk besluit, waartegen - anders dan bij het simpel bij de instelling declareren, zoals aan de orde in de hoger beroepen die de KNAW en de TU Delft met succes bij de Centrale Raad van Beroep hebben ingesteld (nrs. 95/8643 en 96/1916 AW) - voor eiseres als belanghebbende de mogelijkheid van bezwaar en beroep openstaat. Gelet op het vorenstaande moet worden geoordeeld dat verweerder bij het bestreden besluit het bezwaar van eiseres met recht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Mitsdien dient het daartegen gerichte beroep ongegrond te worden verklaard. Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken. 5. Beslissing De Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage, RECHT DOENDE: verklaart het beroep ongegrond. 6. Rechtsmiddel Onverminderd het bepaalde in artikel 6:13, juncto artikel 6:24 Awb kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan tegen deze uitspraak binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep. Aldus gegeven door mrs. P.A. Koppen, A.A.M. Mollee en G.F.H. Lycklama à Nijeholt en in het openbaar uitgesproken op 16 augustus 1999, in tegenwoordigheid van de griffier. Voor eensluidend afschrift, de griffier van de Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage, Verzonden: Coll. :