Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA5818

Datum uitspraak2000-03-23
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers97/22497
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Gerechtshof Arnhem tweede meervoudige belastingkamer nummer 97/22497 U i t s p r a a k Uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem, tweede meervoudige belastingkamer, op het beroep van X te Z, (hierna: belanghebbende), tegen de uitspraak van het Hoofd van de afdeling gemeentelijke belastingen van de gemeente Arnhem (hierna: het Hoofd) op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de hierna te noemen, haar bij één aanslagbiljet opgelegde aanslagen baatbelasting 1996 Deelgebied 2. 1. Ontstaan en loop van het geding 1.1. Bij aanslagbiljet, gedagtekend 30 juni 1997 en aanslagbiljetnummer xx zijn blijkens de bij het aanslagbiljet behorende specificatiestaat de volgende aanslagen baatbelasting aan belanghebbende opgelegd: nummer object bedrag 1 a-straat 1 ƒ 4.166,40 2 b-straat 1 ƒ 2.083,20 3 b-straat 2 ƒ 11.011,20 4 b-straat 3 ƒ 74,40 5 b-straat 4 ƒ 14.210,40 6 b-straat 5 ƒ 14.656,80 7 b-straat 6 ƒ 14.656,80 8 b-straat 7 ƒ 14.656,80 9 b-straat 8 ƒ 14.656,80 10 b-straat 9 ƒ 14.656,80 11 b-straat 10 ƒ 14.656,80 12 b-straat 11 ƒ 14.656,80 13 b-straat 12 ƒ 8.779,20. 1.2. Op het bezwaar van belanghebbende tegen de aanslagen b-straat heeft het Hoofd de aanslagen bij de bestreden uitspraak 28 oktober 1997 gehandhaafd. 1.3. Belanghebbende is op 8 december 1997 tegen deze uitspraak in beroep gekomen bij het Hof en heeft het beroep op 31 maart 1998 aangevuld.. Het Hoofd heeft een vertoogschrift ingediend. Bij het beroepschrift en het vertoogschrift zijn bijlagen overgelegd. 1.4. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 20 januari 2000 te Arnhem. Aldaar zijn verschenen en gehoord belanghebbendes gemachtigde alsmede het Hoofd. 1.5. Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen. Bij de pleitnota is één bijlage gevoegd. Belanghebbende heeft een exemplaar daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. De inhoud van deze pleitnota moet als hier ingelast worden aangemerkt. Van het verhandelde ter zitting is door de griffier een proces-verbaal opgemaakt. Een afschrift van het proces-verbaal is aan deze uitspraak gehecht. 2. Feiten Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil dan wel door één der partijen gesteld en door de wederpartij niet weersproken, de volgende feiten vast: 2.1. Op 12 december 1989 heeft het college van burgemeester en wethouders van Arnhem een projectgroep in het leven geroepen die tot taak had het maken van een plan voor herinrichting van de binnenstad. 2.2. Doel van de herinrichting was het openbaar gebied van de binnenstad te verbeteren, waardoor het aantrekkelijker zou worden voor het winkelend publiek. De functie ten behoeve van bewoners en het expeditieverkeer diende daarbij behouden te blijven. 2.3. De gemeentelijke projectgroep heeft herhaaldelijk overleg gevoerd met bewoners en ondernemers uit de binnenstad. 2.4. In de vergadering van de gemeenteraad van Arnhem van 7 december 1992 zijn vastgesteld de Nota herinrichting binnenstad en het Bekostigingsbesluit baatbelasting herinrichting winkelcentrum Arnhem (hierna: het Bekostigings-besluit) met de daarbij behorende overzichtskaart van het gehele herin-richtingsgebied. 2.5. Het Bekostigingsbesluit gaat uit van een totaal aan herinrichtingskosten van ¦ 30.600.000,-, waarvan te dekken uit baatbelasting ¦ 10.328.000,-, zijnde een dekkingspercentage van 33,75. De jaarlijkse annuïteït van ƒ 10.328.000,- bij een looptijd van 15 jaar en een rentepercentage van 9 is ƒ 1.281.000,-. 2.6. Omtrent het dekkingspercentage vermeldt het raadsvoorstel bij het Bekostigingsbesluit: "Dit percentage betreft een gemiddelde over het totaal in te richten gebied. Per deelgebied kunnen de dekkingspercentages afwijken gezien het eerder gekozen uitgangspunt dat de belastingdruk over het hele gebied heen dezelfde moet zijn". In het raadsvoorstel wordt voorts opgemerkt: "In het in te richten gebied zijn ongeveer 850 als gebate objecten aan te merken onroerende goederen (winkels, horeca, kantoren, e.d.). De totale economische waarde in het betreffende gebied bedraagt ongeveer ¦ 695.330.000,--. Het tarief wordt berekend per f 5.000,-- van de economische waarde. Dit wordt tevens de heffingsgrondslag voor de onroerend-goedbelastingen na invoering van de nieuwe gemeentewet. Er zijn 138.000 volle eenheden van ƒ 5.000,-- economische waarde. Het tarief kan dan - voorlopig - als volgt worden berekend: ƒ 1.281.000,--/138.000 = ƒ 9,23.'' Het voorgaande houdt in, dat bij betaling ineens het tarief per ƒ 5.000,- economische waarde ƒ 74,40 bedraagt. 2.7. In het door de gemeenteraad genomen Bekostigingsbesluit is onder meer vermeld: "I. dat van de kosten welke zijn verbonden aan de herinrichting van het winkelcentrum Arnhem en die voorshands zijn becijferd op een totaalbedrag van ¦ 30.600.000,- een deel zal worden verhaald op de zakelijk gerechtigden van onroerende zaken welke door de aan te brengen voorzieningen in een gunstiger positie zijn komen te verkeren, middels een baatbelasting; (...) III. de mate waarin de kosten van de in het kader van de herinrichting te treffen voorzieningen van openbaar nut via deze baatbelasting zullen worden verhaald voorlopig vast te stellen op een percentage van minimaal 33,75% van vorenbedoelde totale kosten, inclusief rente of wel: ¦ 10.328.000,- welk aandeel annuïtair in de tariefstelling zal worden verwerkt;". 2.8. De herinrichting van de binnenstad/winkelgebied geschiedt per deelgebied. Er zijn zeven deelgebieden voorzien, waarvoor volgens de plannen van de gemeente afzonderlijke verordeningen baatbelasting zullen worden vastgesteld. Het Bekostigingsbesluit en het daarbij behorende raadsvoorstel geven geen specificaties van de (geraamde) kosten per deelgebied en van de per deelgebied uit te voeren werkzaamheden. Voor de afzonderlijke deelgebieden zijn ook geen afzonderlijke bekostigingsbesluiten vastgesteld. 2.9. Op 9 januari 1996 heeft de gemeenteraad van Arnhem de „Verordening baatbelasting city-centrum Arnhem, deelgebied 2" (hierna: de Verordening) met bijbehorende gewaarmerkte gebiedskaarten vastgesteld. De Verordening is goedgekeurd bij besluit van de staatssecretaris van Binnenlandse zaken van 20 februari 1996, nr. FBA 96/4/U5. 2.10. De Verordening - voorzover van belang - luidt: Artikel 2 "1. Onder de naam „baatbelasting city-centrum Arnhem, deelgebied 2" wordt in de vorm van een heffing ineens een directe belasting geheven ter zake van de onroerende zaken gelegen in de gemeente, en aangeduid op de tekening, die op 1 januari 1995 gebaat zijn door de in het tweede lid genoemde voorzieningen die tot stand zijn gebracht door of met medewerking van het gemeentebestuur. 2. De in het eerste lid bedoelde voorzieningen bestaan uit het plaatsen c.q. aanbrengen van een bijzondere openbare verlichting, sierbestrating, beplantingen en straatmeubilair." Artikel 4, eerste en tweede lid "1. Maatstaf van heffing is de waarde in het economische verkeer van de onroerende zaak als bedoeld in artikel 2, eerste lid, zoals deze is vastgesteld voor de heffing van de onroerende zaakbelastingen, bedoeld in artikel 3 van de verordening onroerend-goedbelastingen 1992, zoals vastgesteld bij raadsbesluit van 7 oktober 1991. 2. De waarde als bedoeld in het eerste lid is die van 1 januari 1991." Artikel 5, eerste lid "1. Het tarief bedraagt voor elke volle ¦ 5.000,- van de waarde in het economische verkeer ¦ 74,40.". 2.11. Het bij de Verordening behorende raadsvoorstel van 19 december 1995 maakt gewag van 256 gebate objecten in Deelgebied 2 met een totale economische waarde van ¦ 182.627.500,-,- en 36.474 eenheden van ¦ 5.000,-. De Verordening kent vrijstellingen voor onroerende zaken die volgens het geldende bestemmingsplan in hoofdzaak zijn bestemd als woning en voor onroerende zaken bestemd voor de openbare eredienst. 2.12. Het raadsvoorstel vermeldt voorts, dat de kosten van herinrichting van Deelgebied 2 ¦ 6.380.412,- belopen en dat hiervan een bedrag van ¦ 2.713.665,60,-, zijnde een dekkingspercentage van 42,29, via baatbelasting wordt verhaald. In Deelgebied 1, waarvoor eerder door de gemeenteraad op 7 november 1994 een gelijke Verordening was vastgesteld, beliep het dekkingspercentage 42,36 en in Deelgebied 3, waarvoor de gemeenteraad de Verordening eveneens op 9 januari 1996 heeft vastgesteld, is het dekkingspercentage 11. 2.13. In het raadsvoorstel is het bedrag van ¦ 6.380.412,- als volgt gespecificeerd: kosten fundering, herbestrating e.d. ¦ 5.656.092- bijzondere elementen als kunstvoorwerpen/openbare toiletten - 255.080,- planvoorbereidings-/voorlichtingskosten - 264.573,- interest - 204.667,- totaal ¦ 6.380.412,-. 2.14. Belanghebbende is eigenaar van het in Deelgebied 2 gelegen pand b-straat 1 tot en met 12. Het pand, dat volgens het vigerende bestemmingsplan de bestemming ''kantoor" heeft, heeft dertien vloerdelen, waarvan twaalf etages die blijkens hun indeling zijn bestemd om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt. 2.15. Het pand van belanghebbende grenst aan de voorzijde aan de b-straat. Deze straat vormt de zuidgrens van het deelgebied 2. 3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen 3.1. Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vragen: - of de Verordening verbindend is, en zo ja, of ten aanzien van de onroerende zaken waarvoor belanghebbende is aangeslagen sprake is van baat. 2. Belanghebbende beantwoordt de vragen ontkennend. Zij stelt daartoe in de van haar afkomstige stukken: het Bekostigingsbesluit schept geen duidelijkheid over de bedragen die per deelgebied worden verhaald. De verschillende percentages per deelgebied wijzen daarop. Dat is in strijd met de rechtszekerheid die met de invoering van de wettelijke verplichting tot het vaststellen van een bekostigingsbesluit werd beoogd. Ook is niet duidelijk of kosten die op grond van privaatrechtelijke overeenkomsten door ondernemers zijn betaald op de totale kosten in mindering zijn gebracht; voor Deelgebied 2 is geen afzonderlijk bekostigingsbesluit genomen. Dit is in strijd met artikel 222 van de Gemeentewet; zij bestrijdt dat haar pand in Deelgebied 2 ligt. Volgens de aanduiding op de bij de Verordening behorende tekening ligt haar pand buiten het gebate gebied; indien haar pand al is gelegen in Deelgebied 2 is van enige baat geen sprake. Bij haar pand is ook geen sierbestrating of enige andere voorziening aangebracht. Het gebrek aan baat geldt zeker voor de etages; het gemeentehuis, dat even verderop eveneens aan het gebate gebied grenst, is om onbegrijpelijke redenen niet in de heffing van baatbelasting betrokken. Dit is een vorm van willekeur en is tevens in strijd met het gelijkheidsbeginsel; op de door het Hoofd overgelegde kaart is haar pand gelegen in Deelgebied 2A. De Verordening kent geen deelgebied 2A. De aanslag is daarom ten onrechte vastgesteld; onduidelijk is of de gemeente de omzetbelasting die in de uitvoeringskosten is begrepen heeft verrekend of terugontvangen; er is bij het vaststellen van de heffingsmaatstaf geen rekening gehouden met het verschil tussen enerzijds winkels en anderzijds kantoren en andere objecten. De gemeente heeft daardoor gehandeld in strijd met de wet. 3.3. Het Hoofd beantwoordt de vragen bevestigend en voert daartoe aan in de van hem afkomstige stukken: in een bekostigingsbesluit hoeft geen specificatie te worden gegeven van de kosten van de te treffen voorzieningen; er wordt niet meer dan 33,75 percent van de totale kosten verhaald; het verhaalspercentage van 42,29 is niet in strijd met het Bekostigingsbesluit. Het in het Bekostigingsbesluit genoemde dekkingspercentage van 33,75 is een gemiddeld percentage over het totale herinrichtingsgebied. Per deelgebied kunnen de verhaalspercentages afwijken gelet op het uitgangspunt dat de belastingdruk over het gehele gebied hetzelfde moet zijn en de kosten niet gelijkmatig aan het herinrichtingsgebied zijn toe te rekenen. Hij is van mening dat dit verschil in verhaalspercentage niet leidt tot een onredelijke en willekeurige belastingheffing; elke belastingplichtige kan in het Bekostigingsbesluit lezen dat het tarief ƒ 9,23 per ƒ 5.000,- economische waarde bedraagt. Dit biedt de vereiste rechtszekerheid; de gemeente heeft geen omzetbelasting terugontvangen met betrekking tot de kosten van de herinrichting; er is geen sprake van privaatrechtelijke overeenkomsten die ten doel hebben een gedeelte van de kosten van de herinrichting in het belastinggebied te verhalen; het pand van belanghebbende is wel gelegen in het herinrichtingsgebied; de kaart Deelgebied 2A behoort bij de Verordening; het niet nemen van een afzonderlijk Bekostigingsbesluit bij de Verordening voor Deelgebied 2 is niet in strijd met de Gemeentewet; in de nabijheid van het pand van belanghebbende is nieuwe bestrating en bijzondere verlichting aangebracht. Bovendien is het pand van belanghebbende, door accentuering van de b-straat als de zuid-as van de Arnhemse binnenstad, beter bereikbaar geworden; de waarde in het economische verkeer als heffingsmaatstaf sluit goed aan bij het karakter van de baatbelasting; het gaat om een integraal plan voor de binnenstad van Arnhem met veel wijzigingen en verbeteringen; - uit door de gemeente gehouden enquêtes komt naar voren dat het publiek de aangebrachte voorzieningen positief waardeert; de baat voor belanghebbendes panden moet worden vastgesteld onafhankelijk van het huidige gebruik ervan; -- de baat geldt ook voor op de verdieping gelegen gedeelten van panden. 3.4. Partijen hebben ter zitting nadere opmerkingen gemaakt zoals weergegeven in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal. 3.5. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en van de aanslagen. Het Hoofd concludeert tot bevestiging van de bestreden uitspraak. 4. Overwegingen omtrent het geschil 4.1. Het Hoofd heeft gesteld dat het project Herinrichting binnenstad Arnhem maatregelen behelst gericht op verfraaiing, vergroting van het verblijfscomfort, verbetering van de belevingswaarde voor gebruikers (bezoekers) en verbetering van de bereikbaarheid. Het project omvat, aldus het Hoofd, onder andere volledige vernieuwing van de bestrating, openbare verlichting, toevoeging van voorzieningen op de daarvoor geschikte plaatsen, zoals zitelementen, openbare toiletten, stadsplattegronden, taxistandplaatsen, fietsenstallingen en bushaltes, toevoeging van kunst en bijzondere lichtelementen in de openbare ruimte. 4.2. De Verordening vermeldt in artikel 2, lid 2, als getroffen voorzieningen: het plaatsen c.q. aanbrengen van een bijzondere openbare verlichting, sierbestrating, beplantingen en straatmeubilair. 4.3. Het Hoofd heeft gesteld dat de onroerende zaken van belanghebbende door de aangebrachte voorzieningen zijn gebaat en dat het Bekostigingsbesluit voldoende rechtszekerheid en duidelijkheid biedt omtrent de mate van verhaal in Deelgebied 2. 4.4. Belanghebbende is van mening dat het Bekostigingsbesluit onvoldoende duidelijkheid schept omtrent de per deelgebied te verhalen kosten en tevens, dat de panden waarvoor de onderhavige aanslagen zijn opgelegd door de aangebrachte voorzieningen niet zijn gebaat. 4.5. Omtrent de vraag of het Bekostigingsbesluit aan de in de wet gestelde eisen voldoet merkt het Hof het volgende op. 4.6. Artikel 222, tweede lid, van de Gemeentewet (tekst 1995 en verder te noemen: de Wet) luidt: "Voordat met het treffen van voorzieningen wordt aangevangen, wordt door de raad besloten in welke mate de aan die voorzieningen verbonden lasten door middel van een baatbelasting zullen worden verhaald. Een besluit als bedoeld in de eerste volzin bevat een aanduiding van het gebied waarbinnen de gebate onroerende zaak is gelegen. Het besluit wordt bekend gemaakt overeenkomstig artikel 139.". 4.7. Vóór de wijziging van de Wet per 1 januari 1995 kende deze wet een nagenoeg gelijkluidende bepaling in het over baatbelasting handelende voormalige artikel 221, evenals de tot 1 januari 1994 gegolden hebbende gemeentewet in artikel 273a. 4.8. De tekst van het huidige artikel 222, tweede lid, is opgenomen bij de Wet van 22 mei 1991, Stb. 394. Bij deze wijzigingswet werd a. de termijn waarbinnen tot de heffing van een baatbelasting moet worden besloten gewijzigd van één in twee jaar, en b. voorgeschreven dat voordat met het treffen van de voorzieningen wordt aangevangen de gemeenteraad een Bekostigingsbesluit moet nemen. 4.9. Aan de geschiedenis van de Wet van 22 mei 1991, Stb. 394, ontleent het Hof de volgende passages: Kamerstukken II, 1989-1990, 21 437, nr. 3 (memorie van toelichting, blz. 5) "Overigens is het teneinde de rechtszekerheid van de belastingplichtige te waarborgen in dit verband noodzakelijk om tegelijk met de verruiming van de termijn van invoering van de baat- en bouwgrondbelasting een verplichting voor de gemeenten op te nemen om voordat met het treffen van de voorzieningen wordt aangevangen, een zogeheten bekostigingsbesluit te nemen. Bij dit besluit bepaalt de gemeenteraad in welke mate de aan die voorzieningen verbonden kosten door middel van een belasting zullen worden verhaald. Zowel de Vereniging van Nederlandse Gemeenten als het Interprovinciaal overleg hebben zich voorstander getoond van een dergelijke regeling, die de rechtszekerheid van de (toekomstige) belastingplichtige in voldoende mate waarborgt.". Kamerstukken II, 1989-1990, 21 437, nr. 6 (memorie van antwoord, blz. 8) "Het is niet nodig om in het bekostigingsbesluit exact dezelfde aanduiding van het gebate gebied op te nemen als later in de belastingverordening wordt opgenomen. Om financiële risico's te vermijden is het wel wenselijk dat gemeenten in het bekostigingsbesluit een zodanig ruime aanduiding opnemen dat deze in ieder geval het gebied zal omvatten dat later in de belastingverordening wordt aangeduid. (...) Ik meen dat, indien in het bekostigingsbesluit alleen een procentuele aanduiding van de te verhalen kosten zou worden opgenomen, de rechtszekerheid van de eventuele belastingplichtige te zeer zou worden aangetast. Zonder aanduiding van het gebate gebied in het bekostigingsbesluit blijft voor hem immers onzeker of hij eventueel belastingplichtig zal worden.". Kamerstukken II, 1990-1991, 21 437, nr. 9 (nota naar aanleiding van het eindverslag, blz. 2) "Naarmate de termijn waarbinnen na voltooiing van de voorzieningen tot het heffen van baatbelasting kan worden besloten langer is, blijven de eigenaren van onroerend goed in het desbetreffende gebied langer in onzekerheid of zij belastingplichtig zullen worden. De verlenging van deze termijn van één tot twee jaar maakt deze onzekerheid naar mijn oordeel dusdanig groter dat een voorziening nodig is om dit effect te mitigeren. Deze voorziening is het voorgestelde bekostigingsbesluit. Daarmee wordt bereikt dat de betrokken eigenaren bijtijds te weten komen of zij mogelijk belastingplichtig zullen worden.". 4.10. Het Hof leidt uit de tekst van artikel 222, tweede lid, van de Wet en de hiervoor weergegeven wetsgeschiedenis af, dat de wetgever met de introductie van het bekostigingsbesluit heeft willen bewerkstelligen dat de rechtszekerheid van de toekomstige belastingplichtige wordt gediend door: a. het vroegtijdig verschaffen van duidelijkheid omtrent de grenzen van het gebate gebied, b. het vroegtijdig verschaffen van duidelijkheid omtrent de mate van verhaal, en c. het fixeren van een tijdspanne tussen de vaststelling van het Bekostigingsbesluit en de vaststelling van de Verordening baatbelasting. 4.11. In het hier aan de orde zijnde geval ontbreekt een op de Verordening toegesneden afzonderlijk bekostigingsbesluit. Anders dan belanghebbende betoogt leest het Hof in de tekst van artikel 222, lid 2, van de Wet echter niet dat de Wet, in een geval als hier aan de orde, voor elke voor een deelgebied vastgestelde Verordening een afzonderlijk bekostigingsbesluit voorschrijft. 4.12. Het op 7 december 1992 door de raad vastgestelde Bekostigingsbesluit bevat een kostenraming voor de in het totale herinrichtingsgebied te treffen voorzieningen. In het Bekostigingsbesluit ontbreekt een afzonderlijke kostenopstelling of -raming voor Deelgebied 2 of andere deelgebieden. 4.13. In het dictum van het Bekostigingsbesluit wordt gesproken van een totaal aan kosten van herinrichting van voorshands ¦ 30.600.000,- en een verhaalspercentage van minimaal 33,75. Het bij het Bekostigingsbesluit behorende raadsvoorstel van 6 oktober 1992 spreekt over het percentage van 33,75 als zijnde een gemiddeld percentage over het totale herinrichtingsgebied. 4.14. Uit het bij de Verordening behorende raadsvoorstel blijkt van een totaal aan kosten voor Deelgebied 2 van ¦ 6.380.412,-, waarvan ¦ 2.713.665,60 door middel van een baatbelasting zal worden verhaald. Dit is een verhaalspercentage van 42,29, zijnde 25,3 percent hoger dan het in het Bekostigingsbesluit genoemde percentage van 33,75. 4.15. Oorzaak hiervan is in hoofdzaak dat in Deelgebied 2 een bedrag van ¦ 6.380.412,- (20,85% van de totale kosten ten bedrage van ¦ 30.600.000,-) is geïnvesteerd, terwijl van het totaalbedrag aan te verhalen kosten van ¦ 10.328.000,- in dit deelgebied ¦ 2.713.665,60,-, zijnde 26,27%, wordt verhaald. De door de gemeente gevolgde werkwijze, waarbij bij het vaststellen van het Bekostigingsbesluit de omvang van de deelgebieden en de te maken kosten per deelgebied nog niet vaststaan, brengt mee dat het bedrag dat per deelgebied wordt verhaald en over de daarbinnen gelegen onroerende zaken wordt omgeslagen los staat van de in dat deelgebied te maken kosten en dat het omgeslagen bedrag zeer afwijkt van het bedrag dat voortvloeit uit vermenigvuldiging van het in het Bekostigingsbesluit genoemde percentage met de werkelijk voor dat deelgebied in totaal gedane uitgaven. Het aldus door de gemeente gehanteerde systeem brengt mee, dat het Bekostigingsbesluit de mogelijkheid openlaat dat de daadwerkelijke belastingdruk - in de zin van de mate waarin de voor het desbetreffende deelgebied gemaakte kosten op de objecten in dat deelgebied worden verhaald - wordt verschoven van het ene deelgebied naar het andere zonder dat omtrent de omvang van die verschuiving bij het vaststellen van dat besluit duidelijkheid bestaat en zonder dat omtrent die omvang besluitvorming door de gemeenteraad heeft plaatsgevonden. Aldus kan - zoals zich ook in dezen voordoet - later bij de vaststelling van de baatbelastingverordeningen van de onderscheiden deelgebieden blijken dat er een "overheveling" plaatsvindt van de daadwerkelijke belastingdruk naar relatief dure deelgebieden - in de zin van gebieden met hoge economische waarde per object dan wel met veel objecten - of straten, welke "overheveling" losstaat van de feitelijk voor dat gebied te maken kosten. 4.16. Het Hof is van oordeel, dat de gemeente door in het Bekostigingsbesluit niet voor Deelgebied 2 afzonderlijk een aanduiding van de kosten van te treffen voorzieningen vast te stellen, alsmede door in het Bekostigingsbesluit te spreken over een bedrag aan totale kosten van "voorshands ¦ 30.600.000,-" en daarbij in het midden te laten op welk percentage hoger dan 33,75 de in een deelgebied in rekening te brengen kosten kunnen uitkomen, heeft gehandeld in strijd met de inhoud en strekking van artikel 222, tweede lid, van de Wet. 4.17. De gemeente heeft zodoende nagelaten aan toekomstige belastingplichtigen binnen het herinrichtingsgebied, in dit geval belastingplichtigen binnen Deelgebied 2, de door de wetgever beoogde duidelijkheid en rechtszekerheid te verschaffen over het beloop van het van hen te heffen bedrag. 4.18. Nu aldus een wezenlijke bepaling van artikel 222 van de Wet niet is nageleefd, moet te dezen aan de Verordening verbindende kracht worden ontzegd en moeten de bestreden aanslagen worden vernietigd. Slotsom Het beroep van belanghebbende is gegrond. 5. Proceskosten Het Hof acht termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. Het Hof berekent deze kosten in overeenstemming met het Besluit proceskosten fiscale procedures op (2 ´ ¦ 710,- ´ 2) = ¦ 2.840,-. 6. De beslissing Het Gerechtshof - vernietigt de bestreden uitspraak en de daarbij gehandhaafde aanslagen betrekking hebbende op de b-straat; - veroordeelt het Hoofd voor een bedrag van ¦ 2.840,- in de proceskosten van belanghebbende, te vergoeden door de gemeente Arnhem; - gelast het Hoofd aan belanghebbende het door haar betaalde griffierecht van ¦ 80,- te vergoeden. Aldus gedaan te Arnhem op 23 maart 2000 door mrs. Röben, voorzitter, Lamens en De Kroon, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. Egberts als fiscaal-jurist en mr. Van der Waerden als griffier. (A.W.M. van der Waerden) (J.B.H. Röben) De beslissing is in het openbaar uitgesproken en afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 23 maart 2000 Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen: 1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief). 2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd. 3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste: a. de naam en het adres van de indiener; b. de dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht; d. de gronden van het beroep in cassatie. Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt u een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien u na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.