Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA5835

Datum uitspraak2000-05-11
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Leeuwarden
Zaaknummers17/095155-99
Statusgepubliceerd


Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE LEEUWARDEN B E S L I S S I N G 1 Uitspraak d.d. 11 mei 2000. Parketnummer 17/095155-99. UITSPRAAK van de meervoudige kamer voor de behande-ling van economische strafzaken in de arrondisse-mentsrechtbank te Leeu-warden op een vordering van de officier van justitie in dit arrondissement d.d. 11 april 2000 tegen: [naam], verweerder, geboren op [geboortedatum en plaats], wonende te [adres en plaats]. DE VORDERING: De officier van justitie heeft schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag vast zal stellen waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, wordt geschat en dat aan voornoemde verweerder de verplich-ting wordt opgelegd tot betaling aan de staat van een bedrag van ƒ43.036,00 ter ontneming van het door hem uit het in de zaak met parketnummer 17/095155-99 voortvloeiende, wederrech-telijk verkregen voordeel. DE PROCESGANG: De behandeling heeft plaatsgevonden ter terechtzitting van de economische politierechter van 27 januari 2000 en ter terechtzitting van de meervoudige economische kamer van 27 april 2000 waarbij verweerder is verschenen, bijgestaan door zijn raadsman mr. P. Stehouwer, advocaat te Leeuwarden. De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 27 april 2000 gevorderd dat verweerder een bedrag van ƒ32.50-0,00 ontnomen zal worden. BEOORDELING ONTVANKELIJKHEID: De rechtbank heeft verweerder bij vonnis van 11 mei 2000 in de zaak met parketnum-mer 17/095155-99 veroordeeld terzake artikel 14 (oud) van de Meststoffenwet. Zowel de huidige aanwijzing ontneming van het college van procureurs-generaal d.d. 7 juli 1998 (Stcrt. 1998, nr. 164), als de daaraan voorafgegane ontne-mingsricht-lijn d.d. 1 oktober 1997 (Stcrt. 1997, nr. 223) en de daaraan voorafge-gane ontnemingsricht-lijn d.d. 10 december 1996 (Stcrt. 19-97, nr. 37), bevat ten aanzien van het indienen van een ontnemingsvor-dering onder meer het volgende: "De afdoening van economische en milieudelicten vindt in zeer veel gevallen plaats aan de hand van transactie- en tarieflijsten. Bij het opstellen van de daarin opgenomen richtbedragen is mede gestreefd naar ontneming van het economisch voordeel dat door de strafbare gedraging is verkregen. Vooralsnog kunnen ontnemingsvorderingen achterwege blijven voor delicten waarop transactierichtlijnen of tarieflijsten van toepassing zijn." De onderhavige ontnemingsvordering is gebaseerd op een veroordeling terzake artikel 14 van de Meststoffenwet. Voor dit delict hanteert het openbaar minsiterie een voorlopige interne tarieflijst overtredingen, zoals vastgesteld door de vergadering van procureurs-generaal d.d. 18 maart 1992, laatstelijk gewijzigd d.d. 20 juni 1995. De officier van justitie heeft in de onderliggende strafzaak zijn eis gebaseerd op het in deze tarieflijst genoemde bedrag van ƒ10,00 per kilogram fosfaat. De rechtbank komt, gezien het vorenstaande, tot het oordeel dat de officier van justitie niet-ontvankelijk is in de ingediende ontnemingsvordering nu verweerder erop mocht vertrouwen dat een dergelijke vordering voor het onderhavige delict, conform voornoemde aanwijzing ontneming, achterwege zou blijven. DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT: Verklaart de officier van justitie niet ontvankelijk in zijn vordering. Deze uitspraak is gegeven door mr. J.D.S.L. Bosch, voorzitter, mrs. I.M. Dölle en T.M.L. Veen, rechters, bijgestaan door mw. T.L. Komrij, griffier, en uitgespro-ken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 11 mei 2000. Mr. Veen is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.