Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA5838

Datum uitspraak2000-04-12
Datum gepubliceerd2001-08-22
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Roermond
Zaaknummers2000/203 WOW44 V1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Uitleg art. 43.1.k Woningwet. Weigeren bouwvergunning voor hekwerk van 2 m. hoog en 800 m. lang rondom nader aangegeven percelen waarop een woning en een bijgebouw zijn gesitueerd. Geen sprake van een vergunningvrij bouwwerk ex art. 43.1.k Woningwet. Dit artikelonderdeel is per 01-01-1999 in werking getreden en bepaalt dat geen bouwvergunning is vereist voor het plaatsen van een erf- of terreinafscheiding, waarvan de hoogte, van de voet af gemeten, niet meer is dan 1 m. Indien de afscheiding wordt geplaatst op of rondom een erf of terrein waarop een gebouw staat, dan mag die afscheiding die achter de voorgevelrooilijn staat, ten hoogste 2 m zijn, mits wordt gebouwd overeenkomstig het Bouwbesluit. Blijkens de MvT was de wetgever van mening dat t.a.v. het bouwen van een erf- of terreinafscheiding de jurisprudentie verder ging dan aanvankelijk de bedoeling was. De oorspronkelijke bedoeling was dat alle voor particulieren van belang zijnde vergunningvrije bouwactiviteiten zijn gerelateerd aan een woning of een ander gebouw. Met de wijziging wordt, aldus de toelichting, beoogd beter aan te geven dat het alleen gaat om een erf- of terreinafscheiding bij een gebouw. Blijkens de jurisprudentie van de ABRS dient onder "erf" te worden verstaan een al of niet omheind stuk grond, in ruimtelijk opzicht direct behorende bij, in functioneel opzicht ten dienste van en in feitelijk opzicht direct aansluitend bij een woning of ander gebouw dat in beginsel behoort tot de kavel(s) waarop dat gebouw is geplaatst, zoals dat blijkt uit de kadastrale gegevens. De omvang van een erf wordt derhalve door de feitelijke omstandigheden bepaald. Gelet op voorgaande overwegingen inzake art. 43.1.k Woningwet en het begrip erf is het hekwerk i.c. bouwvergunningplichtig. Dit hekwerk immers wordt op grote afstand van de op het perceel staande bebouwing opgericht, ligt daarmee ver buiten de begrenzing van het erf ex art. 43 Woningwet en omsluit een gebied (bos en verwilderde weilanden) met een oppervlakte van 3.27 ha. Daarbij is tevens van belang geoordeeld dat B&W verzoekers wel toestaan een erfafscheiding met een hoogte van 2 m te plaatsen rondom het huisperceel, zijnde dat gedeelte van het totale perceel waarop de woning en het bijgebouw zijn gelegen. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Belfeld, verweerder. mr. W.M. Callemeijn


Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE ROERMOND kamer voor bestuursrechtelijke zaken Uitspraak van de president van de rechtbank inzake een verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht. Procedurenr.: 2000 / 203 WOW44 V1 De verzoekers: A en B, wonende te C. Het bestuursorgaan ter zake van wiens besluit een voorlopige voorziening wordt gevraagd: het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Belfeld, te Belfeld, verder te noemen verweerder. Datum en aanduiding van het besluit ter zake waarvan de voorlopige voorziening wordt gevraagd: het besluit van verweerder d.d. 7 februari 2000. Datum van terechtzitting: 4 april 2000 I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING. Bij het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit heeft verweerder de aanvraag van verzoekers om vergunning voor het oprichten van een hekwerk, onder toepassing van artikel 44 van de Woningwet, geweigerd. Tegen dit besluit is namens verzoekers bij schrijven van 24 februari 2000 een bezwaarschrift op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingediend bij verweerder. Op 3 maart 2000 hebben verzoekers zich tevens gewend tot de president van de rechtbank met het verzoek ter zake een voorlopige voorziening te treffen ex artikel 8:81 van de Awb. De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:83 van de Awb ingezonden stukken zijn in afschrift aan de gemachtigde van verzoekers gezonden. Het verzoek is behandeld ter zitting van de president van 4 april 2000, waar verzoekers in persoon zijn verschenen, bijgestaan door mr. A.A. van den Brand, advocaat te Maastricht. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door R. Janzen van de afdeling Grondgebiedzaken. II. OVERWEGINGEN. Verzoekers hebben op 16 januari 2000 bij verweerder een aanvraag ingediend voor een (bouw)vergunning voor het oprichten van een hekwerk rondom de percelen, kadastraal bekend gemeente E, sectie B nrs […] plaatselijk gemerkt […]weg. De hoogte van het hekwerk is 2 meter, de totale lengte bedraagt circa 800 m. Op de percelen is een woning en een bijgebouw gesitueerd. Het hekwerk dient ter afscherming en bescherming van de percelen en de te renoveren woning. Bij het onderhavige bestreden besluit van 7 februari 2000 heeft verweerder, onder toepassing van artikel 44 van de Woningwet, de gevraagde vergunning geweigerd wegens strijdigheid met het bestemmingsplan. Verweerder heeft daarbij het navolgende overwogen: "overwegende, dat de percelen zijn gelegen in het bestemmingsplan Buitengebied '81 en daarin zijn bestemd tot "Natuurgebied". dat in de bij deze bestemming behorende voorschriften is bepaald, dat op deze gronden niet mag worden gebouwd; dat in artikel 1, lid a van de Woningwet is bepaald, dat onder bouwen wordt verstaan het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een bouwwerk; dat het hier gaat om het oprichten van een hekwerk met een hoogte van 2 meter en sprake is van bouwen als bedoeld in de Woningwet; dat het bouwplan derhalve in strijd is met de bepalingen van het bestemmingsplan;" Bij schrijven van 14 februari 2000 heeft verweerder verzoekers, onder verwijzing naar de inhoudelijke overwegingen van het bestreden besluit, meegedeeld in principe bereid te zijn medewerking te verlenen aan het oprichten van een erfafscheiding met een hoogte van 2 meter rondom het huisperceel. Het huisperceel is, aldus verweerder, dat gedeelte van het eigendom van verzoekers waarop de woning en het bijgebouw staan gesitueerd. Ter zake van het besluit van 7 februari 2000 hebben verzoekers de president van de rechtbank verzocht bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat geen bouwvergunning noodzakelijk is op grond van artikel 43, eerste lid, onder h (bedoeld zal zijn k) van de Woningwet. Tevens is bij verweerder een bezwaarschrift ingediend. In artikel 8:81 van de Awb is bepaald dat indien tegen een besluit, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt, de president van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voor zover de toetsing aan het in dit artikel neergelegde criterium mee brengt dat een beoordeling van het geschil in de hoofdzaak wordt gegeven, heeft het oordeel van de president een voorlopig karakter en is dat niet bindend in die procedure. De president concludeert dat aan de eerste twee in artikel 8:81 van de Awb geformuleerde formele vereisten is voldaan nu verzoekers een bezwaarschrift hebben ingediend tegen het besluit ter zake waarvan de voorlopige voorziening wordt gevraagd en de rechtbank te Roermond bevoegd moet worden geacht om van de (eventuele) hoofdzaak kennis te nemen. Ook acht de president het vereiste van de onverwijlde spoed genoegzaam aangetoond. Voorlopig oordelend in de hoofdzaak overweegt de president als volgt. Ofschoon dit uit het bestreden besluit niet expliciet valt op te maken stelt verweerder zich, blijkens het verhandelde ter zitting, op het standpunt dat, gelet op artikel 43 onderdeel k van de Woningwet zoals dat artikel per 1 januari 1999 is komen luiden, het onderhavige hekwerk bouwvergunningplichtig is. Relevant is, aldus verweerder, dat een erfafscheiding met een hoogte van meer dan 1 meter alleen vergunningvrij is indien deze wordt geplaatst rondom een erf- of terrein waarop een gebouw staat en ook alleen dan nog indien de afscheiding wordt geplaatst achter de voorgevelrooilijn. Het hekwerk wordt echter op grote afstand van de op het perceel staande bebouwing opgericht, ligt daarmee ver buiten de begrenzing van het erf als bedoeld in artikel 43 van de Woningwet en omsluit een gebied (bos en verwilderde weilanden) met een oppervlakte van 3.27 ha. Nu het hekwerk binnen de bestemming "natuurgebied" is opgericht en daarmee strijd oplevert met het bestemmingsplan moet, gelet op artikel 44 van de Woningwet, de bouwvergunning worden geweigerd. Verzoekers zijn van mening dat het hekwerk op grond van artikel 43, eerste lid onder k van de Woningwet een vergunningvrij bouwwerk vormt. Onder verwijzing naar een uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State d.d. 28 oktober 1993, BR 1994, nr. 130 alsmede een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State d.d. 2 november 1995, BR 1996, nr. 224 stellen verzoekers dat artikel 43, eerste lid onder k, van de Woningwet niet enkel geldt voor terreinafscheidingen bij woningen, maar ook in algemene zin voor de afscheiding van een grondstuk. Verzoekers stellen op die grond zonder bezwaar tot plaatsing van het hekwerk te kunnen overgaan. De president deelt het standpunt van verzoekers niet. Mede gelet op de namens verzoekers genoemde jurisprudentie van de Raad van State is onder meer artikel 43 van de Woningwet gewijzigd en is per 1 januari 1999 het huidige artikel 43, onderdeel k van de Woningwet in werking getreden. Dit artikel luidt dat geen bouwvergunning is vereist voor het plaatsen van een erf- of terreinafscheiding, waarvan de hoogte, van de voet af gemeten, niet meer is dan 1 m. Indien de afscheiding wordt geplaatst op of rondom een erf- of terrein waarop een gebouw staat, dan mag die afscheiding die achter de voorgevelrooilijn staat, ten hoogste 2 m zijn, mits wordt gebouwd overeenkomstig het Bouwbesluit. Uit de memorie van toelichting bij deze wijziging blijkt dat de wetgever van mening was dat ten aanzien van het bouwen van een erf- of terreinafscheiding de jurisprudentie verder ging dan oorspronkelijk de bedoeling was. De oorspronkelijke bedoeling was dat alle voor particulieren van belang zijnde vergunningvrije bouwactiviteiten zijn gerelateerd aan een woning of een ander gebouw. Met deze wijziging wordt, aldus de toelichting, dan ook beoogd beter aan te geven dat het alleen gaat om het plaatsen van een erf- of terreinafscheiding bij een gebouw. Daarbij kan een terreinafscheiding worden beschouwd als het afscheiden van een gedeelte van een erf. Voor het begrip erf verwijst de president naar de vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Daaruit blijkt dat hieronder dient te worden verstaan een al of niet omheind stuk grond, in ruimtelijk opzicht direct behorende bij, in functioneel opzicht ten dienste van en in feitelijk opzicht direct aansluitend bij een woning of ander gebouw dat in beginsel behoort tot de kavel(s) waarop dat gebouw is geplaatst, zoals dat blijkt uit de kadastrale gegevens. De omvang van een erf wordt derhalve door de feitelijke omstandigheden bepaald. Gelet op voorgaande overwegingen inzake artikel 43 onderdeel k van de Woningwet en het begrip erf moet verweerders standpunt ter zake van het vergunningplichtig zijn van de bouwactiviteit voor juist worden gehouden. De president heeft daarbij tevens doen wegen dat verweerder, gelet op zijn schrijven van 14 februari 2000, verzoekers toestaat een erfafscheiding met een hoogte van 2 meter te plaatsen rondom het huisperceel, zijnde dat gedeelte van het totale perceel waarop de woning en het bijgebouw zijn gelegen. Nu voorts, gelet op de voorschriften bij het vigerende bestemmingsplan, kan worden aangenomen dat het overige gedeelte van het te plaatsen hekwerk strijd oplevert met dit bestemmingsplan moet derhalve worden gezegd dat het niet in de rede ligt dat het besluit in de hoofdzaak voor vernietiging in aanmerking komt. Het verzoek om een voorlopige voorziening dient derhalve te worden afgewezen. Beslist wordt zoals aangegeven in rubriek III. III. BESLISSING De president van de arrondissementsrechtbank te Roermond; gelet op het bepaalde in artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht; wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. Aldus gedaan door mr. W.M. Callemeijn in tegenwoordigheid van L.M.W. Ottenheim als griffier en in het openbaar uitgesproken op 12 april 2000. Voor eensluidend afschrift: de wnd. griffier: verzonden op: 13 april 2000 RG Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.