Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA5888

Datum uitspraak2000-02-29
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Zwolle
ZaaknummersAWB 99/794
Statusgepubliceerd


Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE ZWOLLE Sector Bestuursrecht Enkelvoudige Kamer Reg.nr.: AWB 99/794 UITSPRAAK in het geschil tussen: [eiser], wonende te [woonplaats], eiser, gemachtigde: mr J. Oosterkamp, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand te Leusden, en het College van burgemeester en wethouders van de gemeente IJsselmuiden, verweerder. Belanghebbenden: [belanghebbende A], [belanghebbende B], en [belanghebbende C], allen wonende te [woonplaats]. 1. Aanduiding bestreden besluit Besluit van verweerder d.d. 30 december 1998. 2. Zitting Datum: 24 februari 2000. Eiser is in persoon verschenen bijgestaan door mr Oosterkamp, voornoemd. Verweerder is verschenen bij gemachtigde mr J.J. van den Berg.beleidsmedewerker ROB van de gemeente IJsselmuiden. Voorts zijn verschenen de belanghebbenden {belanghebbende A] en [belanghebbende C], buren van eiser. 3. De feiten en het verloop van de procedure Bij besluit van 24 september 1996 heeft verweerder aan eiser vergunning verleend voor het gedeeltelijk vergroten van de woning (uitbouw keuken met 34,4 m² en dakkapellen) op het perceel […]weg 22b, kadastraal bekend gemeente IJsselmuiden, sectie [….], no. [….]. Eiser heeft de uitbouw van de keuken niet gerealiseerd. Op 24 februari 1998 heeft eiser bij verweerder een tweede aan-vraag ingediend ter verkrijging van een bouwvergunning voor het gedeeltelijk vergroten van genoemde woning op het perceel voor het verkrijgen van een archiefruimte met een oppervlakte van 10,8 m² en het geheel oprichten van een losstaande garage/berging met een oppervlakte van 30 m². Aan deze aanvraag ligt het besluit van eiser ten grondslag op zijn perceel een advocatenpraktijk te gaan houden. Bij besluit van 20 maart 1998, verzonden 25 maart 1998, heeft verweerder de gevraagde vergunning verleend. Eiser heeft de garage vervolgens opgericht. Op 20 april 1998 hebben belanghebbenden tegen dit besluit een bezwaarschrift ingediend. Op 17 november 1998 heeft de Commissie Bezwaar- en Beroepschriften (verder: de Commissie) dit bezwaarschrift behandeld. Eiser en belanghebbenden hebben bij deze gelegenheid hun standpunten nader uiteengezet. Bij besluit van 30 december 1998 heeft verweerder met overneming van het door de Commissie gegeven advies, het bezwaarschrift ontvankelijk en gegrond verklaard. Namens eiser is tegen dit besluit op 11 februari 1999 een beroepschrift ingediend. Desverzocht heeft verweerder op 13 april 1999 een verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft ambtshalve [belanghebbende A], [belanghebbende B] en [belanghebbende C] in de gelegenheid gesteld als belanghebbenden aan het geding deel te nemen. 4. Motivering 4.1 Wettelijk kader Ingevolge artikel 44 van de Woningwet (WW) - voor zover hier van belang - moet een bouwvergunning worden geweigerd, indien het bouwwerk in strijd is met een bestemmingsplan of de krachtens zodanig plan gestelde eisen. Voor de woning en het direct aansluitende erf is het bestemmingsplan "Weidestraat en omstreken" (vastgesteld op 13 mei 1991 en goedgekeurd op 23 december 1991) vigerend, verder te noemen: bestemmingsplan I). Aan drie zijden hieromheen zijn stroken grond gelegen die vallen onder het bestemmingsplan "Losse Landen 89" van 13 november 1989 (gedeeltelijk goedgekeurd op 19 juni 1990), verder te noemen: bestemmingsplan II. Op de kaart wordt in bestemmingsplan I een bebouwingsvlak voor een eengezinshuis aangegeven. Dit bebouwingsvlak wordt feitelijk nagenoeg geheel in beslag genomen door eisers woning met inpandige garage. Volgens de voorschriften van beide bestemmingsplannen mogen bij een eengezinshuis aangebouwde en ten hoogste 2 vrijstaande bijgebouwen worden gebouwd met dien verstande, dat de totale oppervlakte buiten het bebouwingsvlak niet meer bedraagt dan 30m2. In tegenstelling tot bestemmingsplan II kent bestemmingsplan I een vrijstellingsmogelijkheid tot 45 m2 en voor praktijkruimte tot 80 m2. De definitie van bijgebouw luidt volgens artikel 1 van de voorschriften van bestemmingsplan I: een gebouw, dat een functionele eenheid met het hoofdgebouw vormt en dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw. Over deze definitie heeft verweerder ter zitting verklaard, dat onder functionele eenheid met een eengezinshuis wordt verstaan iedere aanbouw, uitbouw of losstaand gebouw -mits qua vorm onderscheiden-, welke bijdraagt aan de woonfunctie van het huis. De rechtbank kan zich in deze uitleg vinden. Onder woonfunctie mag hier een legale praktijk aan huis mede worden begrepen. 4.2. Standpunt verweerder Verweerder heeft de gevraagde aanbouw getoetst aan bestemmingsplan I. De bestemming van het perceel is "eengezinshuizen E". Ingevolge artikel 3, lid B, sub 5, van de bij dit plan behorende voorschriften mag tot maximaal 30 m² aan bijgebouwen buiten het bebouwingsvlak worden gerealiseerd. De gevraagde aanbouw bedroeg 10,8 m², zodat de aanvraag aan de eisen van genoemd bestemmingsplan voldeed. De gevraagde vergunning voor de bouw van de garage/berging heeft verweerder getoetst aan bestemmingsplan II. De gronden, waarop dit bouwwerk inmiddels is opgericht, hebben de bestemming "eengezinshuizen E1-0". Ingevolge artikel 3, lid B, sub 5, van de bij dit plan behorende voorschriften is een gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen toegestaan van 30 m². Hieruit heeft verweerder de conclusie getrokken dat dit onderdeel van de bouwaanvraag voldeed aan de eisen van bestemmingsplan II, zodat vergunning moest worden verleend. Naar aanleiding van het door belanghebbenden ingediende bezwaarschrift heeft een heroverweging van de bouwaanvraag plaatsgevonden. Verweerder is daarbij tot de conclusie gekomen dat de toetsing van de bouwaanvraag onvolledig is geweest nu geen nadere aandacht is geschonken aan het gegeven dat er sprake is van grond, die in twee bestemmingsplannen is gelegen. Met name voor de garage/berging, die opgericht is op gronden die zijn gelegen in bestemmingsplan II heeft dit de nodige consequenties, aldus verweerder. Zoals reeds aangegeven hebben de betreffende gronden in bestemmingsplan II de bestemming "eengezinshuizen E1-01". De op deze bestemming betrekking hebbende voorschriften geven aan dat bij een eengezinshuis maximaal 30 m² aan bijgebouwen mag worden opgericht. Op de door bestemmingsplan II beheerste grond is echter geen eengezinshuis aanwezig en daar is ook geen mogelijkheid om alsnog een eengezinshuis op te richten. Een woning dient namelijk binnen een bebouwingsvlak te worden opgericht en ter plaatse is een dergelijk vlak niet aanwezig. Een en ander had naar het oordeel van verweerder tot de conclusie moeten leiden dat het bouwplan in strijd is met het vigerende bestemmingsplan, zodat de vergunning geweigerd had moeten worden. Aangezien een gedeeltelijke honorering van een bouwvergunning niet mogelijk is, had dit naar het oordeel van verweerder ook tot een weigering van de aanbouw moeten leiden. In 1996 is bovendien reeds vergunning verleend voor het gedeeltelijk vergroten van de woning middels een aangebouwde keuken. De oppervlakte van deze uitbouw bedraagt 34,4 m². Aangezien het hier naar het oordeel van verweerder gaat om een bijgebouw, is de bij recht toegestane oppervlakte aan bijgebouwen reeds ingevuld. Dat de keuken nog niet gerealiseerd is, doet niets af aan het feit dat deze oppervlakte wel meegerekend dient te worden bij de reeds vergunde hoeveelheid aan bijgebouwen. Er had voor het verlenen van de thans in geding zijnde vergunning dan ook minimaal vrijstelling verleend moeten worden. Dit is echter niet gebeurd. Het voorgaande heeft verweerder ertoe gebracht zijn eerdere besluitvorming te herzien en de vergunning in te trekken. Nader bezien zal moeten worden, of de opstallen alsnog gelegaliseerd kunnen worden. 4.3. Standpunt eiser Namens eiser is erop gewezen dat hij toen hij over de bouwmogelijkheden met de ambtenaren van de gemeente sprak, op het verkeerde been is gezet. De gemeente heeft niet onderkend, dat er twee bestemmingsplannen golden. Voorts is eiser van oordeel dat de opvatting dat de voorschriften van de bestemmingsplannen met zich brengen dat de fysieke aanwezigheid van een eengezinswoning een constitutief vereiste is voor het mogen oprichten van een berging geen stand kan houden. Er is op grond van bestemmingsplan II wel degelijk een planologische basis voor de oprichting van een eengezinshuis. De feitelijke situatie heeft naar het oordeel van eiser geen betekenis voor de planologische rechtspositie. Overigens mag het bestaande huis ook als basis dienen voor de oprichting van de garage. Voorts ontbeert het bestreden besluit naar het oordeel van eiser een deugdelijke motivering en komt het reeds om die reden voor vernietiging in aanmerking. Subsidiair is namens eiser gesteld dat bestemmingsplan I wel degelijk ruimte laat voor een directe legalisatie van de gebouwde objecten via artikel 3, sub C, aanhef en onder 4.a van de planvoorschriften. 4.4. Standpunt belanghebbenden Belanghebbenden hebben aangevoerd dat hun door de bouw een flinke hoeveelheid daglicht is ontnomen, terwijl voorts het uitzicht sterk is beperkt. Voorts zijn belanghebbenden van mening dat gebouwd is in afwijking van de verleende bouwvergunning. Tenslotte hebben belanghebbenden de bouw als een overval ervaren nu de garage/berging is geplaatst zonder ruggespraak met de directe buren. 4.5. Beoordeling De rechtbank stelt vast, dat bij besluit van 20 maart 1998 zonder vrijstelling(en) op planologisch gebied bouwvergunning is verleend voor eisers bouwplan een archiefruimte aan huis aan te bouwen en een losstaande garage op te richten. In dit geding moet de vraag worden beantwoord, of verweerder terecht het besluit tot verlening van de bouwvergunning na bezwaar heeft ingetrokken (lees: herroepen). Partijen verschillen in dit verband met name van mening over de vraag, of het bouwplan al dan niet in strijd is met de bestemmingsplannen en of één of meer vrijstellingen in dat kader zijn vereist. De rechtbank stelt voorop, dat niet twee bestemmingsplannen tegelijk op dezelfde grond van toepassing kunnen zijn. De voorschriften van twee plannen kunnen dientengevolge ook niet gecombineerd worden of in samenhang zo worden gelezen, dat het ene plan het andere beïnvloedt. De plankaart is uitsluitend bepalend voor de grenzen van het plan. Een wijziging van perceelsgrenzen en/of eigendomsverhoudingen houdt geen wijziging in van de plankaart en het planologisch regime. Dit uitgangspunt betekent, dat de archiefuitbouw aan het huis moet worden beoordeeld aan de hand van bestemmingsplan I. Deze uitbouw valt buiten het bebouwingsvlak. Een reeds vergunde, doch nog niet gebouwde keuken valt eveneens buiten het bebouwingsvlak. De uitbouwen die zich beide bevinden op de grond beheerst door bestemmingsplan I, overschrijden samen de bij dat plan voorgeschreven maximale totaaloppervlakte voor bijgebouwen van 30 m2. Zonder vrijstelling kon de uitbouw voor de archiefruimte derhalve niet worden vergund. Nu de bouwvergunning zonder deze vrijstelling is afgegeven, is het besluit daartoe in strijd met de WW genomen. Verweerder diende reeds om deze reden het besluit van 20 maart 1998 tot verlening van de bouwvergunning in bezwaar te herroepen. De garage is opgericht op de strook grond die valt onder bestemmingsplan II. Op die strook grond kan volgens dat bestemmingsplan buiten het bebouwingsvlak een bijgebouw worden gebouwd tot 30m2. Nu echter een hoofdgebouw op die grond ontbreekt en bij gebrek aan bebouwingsvlak ook niet kan worden gebouwd, mag -gelet op de definitie van een bijgebouw in de voorschriften zowel als in het spraakgebruik- een bijgebouw niet worden gebouwd. Artikel 3 B sub 5 spreekt van "bij het eengezinshuis aangebouwde en ten hoogste 2 vrijstaande bijgebouwen". Het eengezinshuis slaat terug op de bestemming van de grond als omschreven in artikel 3 A: "een eengezinshuis met daarbij behorende bijgebouwen..." Een eengezinshuis is gelet op deze bepalingen een voorwaarde voor het mogen oprichten van een bijgebouw. Een eengezinshuis op de grond van een aangrenzend bestemmingsplan kan die voorwaarde niet vervullen, gezien het uitgangspunt van een strikte scheiding tussen twee bestemmingsplannen. Gelet op het vorengaande is de garage in strijd met bestemmingsplan II en had de bouwvergunning die op de garage mede betrekking heeft, niet mogen worden afgegeven. Verweerder heeft derhalve ook hierom terecht het besluit van 20 maart 1998 herroepen. Slechts een artikel 19 WRO-procedure of een bestemmingsplanwijziging kan hier soulaas bieden. Het feit dat eiser aanvankelijk door de gemeente verkeerd is voorgelicht, kan niet leiden tot het tegen de wet in verlenen van de vergunning. Eiser kan worden toegegeven, dat verweerder in het bestreden besluit aan deze betreurenswaardige vergissing geen expliciete aandacht heeft besteed, doch de rechtbank acht dit geen motiveringsgebrek, nu dit argument voor het bestreden besluit geen enkel gewicht in de schaal legt. Gelet op het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard. De rechtbank acht geen termen aanwezig voor veroordeling van één der partijen tot een proceskostenvergoeding. 5. Beslissing De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Gewezen door mw mr L.E.C. van Rijckevorsel-Besier en in het openbaar uitgesproken op 29 februari 2000 in tegenwoordigheid van C. Kuiper als griffier. Tegen deze uitspraak staat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan hoger beroep open. Dit dient te worden ingesteld binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak door een beroepschrift en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. afschrift verzonden op 29 februari 2000