Jurisprudentie
AA5917
Datum uitspraak2000-02-17
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers97/00031
Statusgepubliceerd
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers97/00031
Statusgepubliceerd
Uitspraak
IV
Gerechtshof Arnhem
vierde enkelvoudige belastingkamer
nummer 97/00031
U i t s p r a a k
op het beroep van *X te *Z hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Hoofd van de afdeling Financiën van de gemeente Lelystad (hierna: de Ambtenaar) op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de hem onder aanslagnummer *1 opgelegde naheffingsaanslag in de parkeerbelasting.
1. Aanslag en bezwaar
1.1. De naheffingsaanslag, met dagtekening 25 november 1996, bedraagt ¦ 0,68 aan enkelvoudige belasting en ¦ 65,00 aan kosten.
1.2. Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Ambtenaar bij uitspraak van 20 december 1996 de naheffingsaanslag gehandhaafd.
2 Geding voor het hof
2.1. Het beroepschrift is ter griffie ontvangen op 8 januari 1997, waarbij twee bijlagen zijn overgelegd.
2.2. Tot de stukken van het geding behoren het vertoogschrift en de daarin genoemde bijlagen.
2.3. Bij de mondelinge behandeling op 11 december 1997 te Harderwijk zijn woordvoerders van de Ambtenaar gehoord. Belanghebbende is met telefonische kennisgeving daarvan aan het Hof niet ter zitting verschenen.
2.4. Na de mondelinge behandeling zijn van de Ambtenaar schriftelijke inlichtingen ingewonnen. Daarop zijn de artikelen 14, lid 1, onderdeel 2° , en 16 van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken toegepast.
2.5. Geen van de partijen heeft verzocht opnieuw haar standpunt mondeling toe te lichten.
2.6. De desbetreffende briefwisseling maakt deel uit van de gedingstukken.
3. Conclusies van partijen
3.1. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en de daarbij gehandhaafde naheffingsaanslag.
3.2. De Ambtenaar concludeert tot bevestiging van zijn uitspraak waarvan beroep.
4. De vaststaande feiten:
4.1. Op maandag 25 november 1996 om 13.35 uur heeft belanghebbende zijn personenauto met het kenteken *aa-bb-11, merk Toyota, kleur blauw, geparkeerd op het Agoradek te Lelystad. Ingevolge de op dat moment geldende Verordening parkeerbelasting Lelystad 1996 en de daarbij behorende tarieventabel gold ter plaatse terzake van het parkeren van een motorrijtuig een verplichting tot voldoening van parkeerbelasting.
4.2. Belanghebbende heeft geen parkeerbelasting betaald. Terzake is hem de onderhavige naheffingsaanslag opgelegd.
5. Het geschil en de standpunten van partijen
5.1. Partijen houdt verdeeld, het antwoord op de vraag of de naheffingsaanslag terecht aan belanghebbende is opgelegd.
5.2. Elk van de partijen heeft voor haar standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van haar afkomstige stukken.
5.3. Belanghebbende stelt, dat door de gemeente voor ter plaatse niet of slecht bekende parkerende automobilisten onvoldoende kenbaar is gemaakt, dat op alle parkeerplaatsen in die wijk, en met name in die betreffende parkeergarage, slechts tegen betaling mag worden geparkeerd. Er staat weliswaar een bord aan de invalsweg in de buurt van de parkeergarage, doch daar staat op vermeld dat er parkeerbelasting dient te worden betaald voor de parkeerterreinen, niet dat dit ook gold voor de parkeergarage.
Hij heeft geen automaten zien staan, ook niet een aanduiding met de vermelding waar de automaat staat. Evenmin staat aan de ingang en in de parkeergarage vermeld dat dit onder de parkeerbelasting valt. De Ambtenaar betwist de gebrekkigheid van die inrichting en de daaruit voortvloeiende onduidelijkheid voor wat betreft de betalingsverplichting bij parkeren van voertuigen.
5.4. Daaraan is mondeling toegevoegd - zakelijk weergegeven-
5.4.1. namens de Ambtenaar:
5.4.1.1. Hij wordt graag alsnog in de gelegenheid gesteld aan te tonen dat door de gemeente is voldaan aan de in artikel 139 van de Gemeentewet neergelegde publiciteitsvereiste.
6. Beoordeling van het geschil
6.1. Het Hof is allereerst van oordeel, dat de door de Ambtenaar nader beschreven en door belanghebbende niet weersproken wijze van publicatie van de Verordening voldoet aan de eisen die de Hoge Raad stelt aan een publicatie als bedoeld in artikel 139 van de Gemeentewet.
6.2. De Ambtenaar heeft bij het vertoogschrift - in kopie - situatietekeningen overgelegd.
6.3. De Ambtenaar maakt met de toelichting in het vertoogschrift en de overgelegde situatietekeningen aannemelijk dat belanghebbende zijn verplichting tot betaling van parkeerbelasting had kunnen onderkennen.
6.4. Vaststaat dat belanghebbende bij het inrijden van de toegangsweg tot het Agoradek een bord "Parkeer eerst uw auto en betaal daarna bij de parkeerautomaat" is gepasseerd. De betaalautomaten staan duidelijk zichtbaar in de nabijheid van de parkeerplaatsen, terwijl deze ook nog zijn voorzien van een aan vier kanten leesbare zwarte P.
6.5. Er kan naar het oordeel van het Hof voor parkeerders geen misverstand over bestaan, dat ter plaatse voor het parkeren van een voertuig een betalingsverplichting bestaat.
6.6. De door belanghebbende aangevoerde omstandigheden doen aan dit oordeel niet af. De aanwezigheid van parkeerautomaten op het terrein had belanghebbende in ieder geval moeten opvallen. Een dergelijke oplettendheid mag van parkerende automobilisten in de huidige tijd met immer schaarser wordende parkeerruimte in Nederlandse binnensteden in redelijkheid worden gevergd.
6.7. De onderhavige naheffingsaanslag is terecht aan belanghebbende opgelegd.
7. Slotsom
Het beroep is ongegrond.
Proceskosten:
Voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken vindt het Hof geen termen aanwezig.
8. Beslissing:
Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Ambtenaar.
Aldus gedaan op 17 februari 2000 door mr Matthijssen, raadsheer, lid van de vierde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mevrouw Vermeulen-Post als griffier.
(I.B. Vermeulen-Post) T.J. Matthijssen)
De beslissing is in het openbaar uitgesproken en afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 17 februari 2000
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd.
Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt u een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien u na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.