Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA6076

Datum uitspraak2000-05-02
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers97/20933
Statusgepubliceerd


Uitspraak

BELASTINGKAMER Nr. 97/20933 HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH PROCES-VERBAAL MONDELINGE UITSPRAAK Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, tweede meervoudige Belastingkamer, op het beroep van de heer L te Q tegen de uitspraak van het Hoofd van de eenheid ondernemingen te R van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) op zijn bezwaarschrift betreffende de hem voor het jaar 1994 opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen. De mondelinge behandeling De mondelinge behandeling van de zaak heeft met gesloten deuren plaatsgevonden ter zitting van het Hof van 18 april 2000 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, de heer L jr. te Q, als gemachtigde van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, de heer mr. A, verbonden aan de vorengenoemde eenheid van de rijksbelastingdienst. Na behandeling van de zaak heeft het Hof heden, 2 mei 2000, de volgende mondelinge uitspraak gedaan. De beslissing Het Hof vernietigt de bestreden uitspraak; vermindert de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen van fl. 260.791,=, waarvan fl. 135.070,= belast naar het bijzondere tarief van 45%; en gelast dat door de Inspecteur aan belanghebbende het door deze betaalde griffierecht ad fl. 80,= wordt vergoed. De gronden (1) Op grond van hetgeen belanghebbende ter zitting heeft verklaard, acht het Hof aannemelijk dat hij mevrouw V had gemachtigd om namens hem een bezwaarschrift in te dienen. Behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, waarvan hier niet is gebleken, sluit de bevoegdheid tot het indienen van een bezwaarschrift tevens de bevoegdheid in om de belastingplichtige bij de verdere behandeling van het bezwaar te vertegenwoordigen. Op grond daarvan is de gemachtigde tevens bevoegd om namens de belastingplichtige een vaststellingsovereenkomst met de inspecteur te sluiten ter beëindiging van het geschil; het Hof verwijst in dit verband naar het arrest van de Hoge Raad van 23 december 1998, BNB 1999/75. In dit geval zijn geen feiten en/of omstandigheden gesteld of gebleken op basis waarvan de verleende volmacht zich niet zou uitstrekken tot het sluiten van een vaststellingsovereenkomst. Gelet op het vorenstaande is belanghebbende gebonden aan de door mevrouw V op 14 april 1997 aan de Inspecteur teruggezonden, door haar voor akkoord getekende vastlegging d.d. 14 maart 1997 van de vaststellingsovereenkomst. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat de volmacht vóór 14 april 1997 door hem is ingetrokken. Aan het vorenstaande doet niet af dat de vaststellingsovereenkomst, naar belanghebbende stelt, buiten zijn medeweten om is gesloten en dat hij deze overeenkomst niet wenst. (2) Bovendien heeft het Hof geen reden te betwijfelen dat mevrouw V - zoals vermeld in de brief van de Inspecteur van 14 maart 1997 - op 28 februari 1997 telefonisch akkoord is gegaan met de op 19 februari 1997 door de Inspecteur voorgestelde wijze van heffing en dat zij bij die gelegenheid heeft verklaard dat zij zulks deed na bespreking met belanghebbende en namens belanghebbende. Het Hof heeft voorts geen reden te twijfelen aan de juistheid van deze verklaring van mevrouw V in weerwil van het door belanghebbende in diens brief aan de Inspecteur van 21 april 1997 gestelde. Ook op deze grond is belanghebbende gebonden aan de in zijn naam gesloten vaststellingsovereenkomst. Het Hof merkt hierbij op dat belanghebbende tegenover de betwisting door de Inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat het door de Inspecteur op 19 februari 1997 mondeling gedane voorstel afwijkt van hetgeen de Inspecteur in zijn brief van 14 maart 1997 heeft vastgelegd. (3) De Inspecteur heeft ter zitting verklaard dat de afneming van de oudedagsreserve ad fl. 35.070,= alsnog naar het bijzondere tarief van 45 % moet worden belast. (4) Beide partijen hebben ter zitting verklaard geen aanspraak te maken op vergoeding van proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken (hierna: de Wet). (5) De omstandigheid dat de aanslag wordt verminderd, brengt met zich dat de Inspecteur, gelet op het bepaalde in artikel 5, zevende lid, eerste volzin, van de Wet, aan belanghebbende het door hem voor deze zaak gestorte griffierecht ad fl. 80,= dient te vergoeden. (6) Gelet op al het vorenstaande moet worden beslist als eerder vermeld. Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal. Aldus vastgesteld op 2 mei 2000 door J.A. Meijer, voorzitter, M.W.C. Feteris en A.C. van Leijenhorst, en op die datum in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van Th.A.J. Kock, waarnemend-griffier. Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 11 mei 2000 Het aanwenden van een rechtsmiddel: U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van deze uitspraak dit gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch). Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak bedraagt het griffierecht voor belanghebbende fl. 150,=. Het bestuursorgaan is voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak eveneens een griffierecht van fl. 150,= verschuldigd. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen. Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.