
Jurisprudentie
AA6081
Datum uitspraak2000-06-06
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers112065
Statusgepubliceerd
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers112065
Statusgepubliceerd
Conclusie anoniem
Mr Jörg
Nr. 112.065 Conclusie inzake:
Zitting 28 maart 2000 [verzoeker=verdachte]
Edelhoogachtbaar College,
1. Het gerechtshof te Arnhem heeft bij arrest van 23 november 1998 verstaan dat verzoeker ten aanzien van het bij inleidende dagvaarding onder 4 tenlastegelegde beroep in cassatie heeft ingesteld en heeft verzoeker wegens 1. "opzetheling" en 2. en 3. telkens opleverende "overtreding van artikel 9, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994" bij verstek veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden. Tevens heeft het hof een personenauto verbeurd verklaard.
2. Door of namens verzoeker zijn geen middelen van cassatie voorgesteld. Ambtshalve vraag ik de aandacht voor een tweetal kwesties. De eerste betreft de betekening van de inleidende dagvaarding; de tweede de beslissing tot conversie.
3. Bij de stukken van het geding bevindt zich de inleidende dagvaarding van de verzoeker om op 1 december 1997 te verschijnen ter terechtzitting van de politierechter in de rechtbank te Arnhem. De akte van uitreiking die aan het dubbel van de dagvaarding is gehecht houdt in dat die dagvaarding is betekend op de wijze als voorzien in het derde lid van art. 588 aanhef en onder c Sv. Dit betekent in casu dat de uitreikings-ambtenaar op 27 oktober 1997 heeft ge-tracht de inleidende dagvaarding uit te reiken aan het adres [adres 1] te [woonplaats]. Daar is niemand aangetroffen. De ambtenaar heeft ter plaatse een bericht van aankomst achter-gelaten. De dagvaarding is na een afhaal-periode van negen dagen op 5 november 1997 teruggezonden aan de afzender. Vervolgens heeft een adresverificatie plaats gevonden (deze dateert van 7 november 1997). Het aan de akte van uitreiking gehecht verwerkingsoverzicht GBA-gegevens houdt in dat 28 oktober 1993 de aanvangsdatum van het op het gerechtelijk schrijven vermelde adres is. Op 10 november 1997 is de dagvaarding uitgereikt aan de griffier, die het stuk op dezelfde datum per gewone post heeft verstuurd naar dat adres.
4. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting op 1 december 1997 is verzoeker aldaar niet verschenen en is tegen hem verstek verleend. Een verstekverlening op basis van deze gegevens is gebruikelijk, hoewel enigszins riskant omdat niet met zoveel woorden in het GBA-overzicht wordt bevestigd (zoals bij vroegere verificatieformulieren wel het geval was, hoewel dat systeem óók niet waterdicht was) dat de geadresseerde tenminste vijf dagen na de dag van aanbieding van het gerechtelijk schrijven op het daar-op vermelde adres was ingeschreven. Men pleegt dit uit het ontbreken van een ander adres in -, en uit de datum van het verwerkingsoverzicht af te leiden.
5. Bij mondeling vonnis van 1 december 1997 is verzoeker veroordeeld terzake van de vier hem ten laste gelegde feiten. Bij akte van 15 december 1997 heeft verzoeker tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
6. Uit een los in het dossier aanwezig verwerkingsoverzicht GBA-gegevens van 14 oktober 1998 en uit het soortgelijke aan het dubbel van de appeldagvaarding gehechte overzicht van 2 november (naar aan te nemen valt: 1998) blijkt dat verzoeker evenwel sedert 1 november 1997 niet meer op het adres van het gerechtelijk schrijven woonachtig is, maar op het adres [adres 2] te [woonplaats]. Dit wordt bevestigd door de inlichtingen die in het kader van het uitbrengen van de dagaanzegging in cassatie zijn ingewonnen.
7. Uit het voorgaande volgt dat het in de bestreden uitspraak besloten liggende oordeel inhoudende dat de inleidende dagvaarding op rechtsgeldige wijze is betekend, onjuist is: verzoeker stond niet gedurende tenminste vijf dagen na de dag van aanbieding van het gerechtelijk schrijven ingeschreven op het daarop vermelde adres. Dat kon de politierechter niet weten. Maar het hof heeft dit wel kunnen zien. Het hof had derhalve de inleidende dagvaarding nietig behoren te verklaren. De Hoge Raad kan dit alsnog doen.
8. Rest mij nog in te gaan op 's hofs beslissing tot conversie. Het bestreden arrest houdt dienaangaande op bladzijde 1 onder het kopje "Omvang van het hoger beroep" het volgende in:
"Het bij inleidende dagvaarding onder 4 tenlastegelegde levert een overtreding op. Voor zover het vonnis, waarvan beroep, te dien aanzien is gewezen stond niet het rechtsmiddel van hoger beroep, maar dat van cassatie open. Het hof neemt aan dat de verdachte het rechtsmiddel, dat volgens de wet openstond, heeft willen aanwenden. Dit brengt mede, dat de stukken van het geding ter afdoening van het beroep in cassatie dienen te worden gezonden aan de griffier van de Hoge Raad."
9. Zoals reeds onder 5 is weergegeven, heeft verzoeker hoger beroep ingesteld tegen het gehele vonnis van de politierechter. Nu verzoeker bij verstek is veroordeeld, was ingevolge art. 399 Sv voor wat betreft de overtreding verzet het juiste rechtsmiddel en niet beroep in cassatie, zoals het hof heeft verstaan.
10. In aanmerking genomen dat het er in beginsel voor moet worden gehouden dat een verdachte het rechts-middel heeft willen instellen dat volgens de wet open stond, dient zich vervolgens de vraag aan of het in dit geval de aangewezen weg is dat de Hoge Raad zal verstaan dat verzoeker dienaan-gaande verzet heeft ingesteld en zal bepalen dat de stukken van het geding ter behande-ling en afdoening van het gedane verzet worden gezonden aan de griffier van de rechtbank te Arnhem. Ik meen dat deze vraag in de onderhavige situatie ontkennend moet worden beantwoord gelet op het volgende.
11. Zoals onder 7 reeds is overwogen is de inleidende dagvaarding - waarop ook de desbetreffende overtreding staat vermeld - niet rechtsgeldig betekend. Indien ten gevolge van een door Uw Raad te nemen juis-te conversiebeslissing de stukken van het geding aangaande de overtreding naar de politierechter gezonden worden ter afdoening van het verzet, zal de politierechter met het oog op de ontvankelijkheid van het verzet moeten onderzoeken of in eerste instantie terecht verstek is verleend. Bij dit onderzoek zal hij ambtshalve de inleidende dagvaarding moeten betrekken (vgl. HR 26 juni 1990, NJ 1991, 326 r.o. 4.7). Alsdan zal ook de politierechter niet anders dan tot nietigheid van de inleidende dagvaarding kunnen komen. Dit scenario in aanmerking nemend brengen de eisen van een doelmatige en voor de verdachte begrijpe-lijke rechtspleging met zich mee dat de Hoge Raad de inleidende dagvaarding óók voor wat de onder 4 ten laste gelegde overtreding betreft nietig zal verklaren.
12. Deze conclusie strekt ertoe dat de Hoge Raad het bestreden arrest, behoudens voor zover daarbij het vonnis van de politierechter met betrekking tot de bij inleidende dagvaarding tenlastegelegde misdrijven is vernietigd, zal vernietigen alsmede het vonnis van de politierechter voor wat betreft de tenlastegelegde overtreding zal vernietigen en de inleidende dagvaarding nietig zal verklaren.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Uitspraak
6 juni 2000
Strafkamer
nr. 112065
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 23 november 1998 alsmede tegen alle op de terechtzitting van dit Hof gegeven beslissingen in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden einduitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een bij verstek gewezen vonnis van de Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te Arnhem van 1 december 1997, verstaan dat de verdachte ten aanzien van het hem bij inleidende dagvaarding onder 4 tenlastegelegde beroep
in cassatie heeft ingesteld en voorts - de verdachte ter zake van 1. "opzetheling" en 2. en 3. telkens opleverende: "overtreding van artikel 9, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994" veroordeeld tot vier maanden gevangenisstraf, met verbeurdverklaring zoals in het arrest omschreven.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Door of namens deze zijn geen middelen van cassatie voorgesteld.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het bestreden arrest, behoudens voorzover daarbij het vonnis van de Politierechter met betrekking tot de bij inleidende dagvaarding tenlastegelegde misdrijven is vernietigd, zal vernietigen, alsmede het vonnis van de Politierechter voor wat betreft de tenlastegelegde overtreding zal vernietigen en de inleidende dagvaarding nietig zal verklaren.
3. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
3.1. Een akte van uitreiking, gehecht aan het dubbel van de dagvaarding van de verdachte om te verschijnen op de terechtzitting van de Politierechter van
1 december 1997, houdt in dat:
- de dagvaarding op 27 oktober 1997 is aangeboden op het adres [adres 1] te [woonplaats];
- uitreiking niet heeft kunnen plaatsvinden, omdat op bovengenoemd adres niemand werd aangetroffen waarna ter plaatse een bericht van aankomst is achter- gelaten;
- de dagvaarding op 5 november 1997 is teruggezonden aan de afzender;
- de dagvaarding op 10 november 1997 ter griffie van de Arrondissements-rechtbank te Arnhem is uitgereikt aan de (waarnemend) griffier van die Rechtbank,
"omdat de geadresseerde, blijkens de aan deze akte gehechte mededeling van de afdeling bevolking van diens woongemeente, op de dag van aanbieding van de gerechtelijk brief en tenminste vijf dagen nadien als ingezetene in de basisadministratie persoonsgegevens op het op deze akte vermelde adres was ingeschreven";
- de dagvaarding op 10 november 1997 als gewone brief
is verzonden aan het op de akte vermelde adres van geadresseerde.
3.2. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting van 1 december 1997 heeft de Politierechter tegen de niet verschenen verdachte verstek verleend.
3.3. Bij zijn onderzoek naar de naleving van het bepaalde in art. 437, eerste lid (oud), Sv heeft de Hoge Raad vastgesteld, dat de verdachte sedert
1 november 1997 woonachtig is op het adres [adres 2] te [woonplaats].
3.4. Hieruit volgt dat de verdachte niet gedurende tenminste vijf dagen na de aanbieding op het adres [adres 1] te [woonplaats] als ingezetene in de basisadministratie persoonsgegevens op dat adres stond ingeschreven. Dit heeft tot gevolg dat de inleidende dagvaarding niet is betekend overeen-komstig art. 588, derde lid onder c, Sv, zodat die dagvaarding nietig is.
3.5. Het in de bestreden uitspraak besloten liggende oordeel dat de inleidende dagvaarding op rechtsgeldige wijze is betekend, is derhalve niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
3.6. Het Hof heeft het door de verdachte ingestelde beroep tegen het vonnis van de Politierechter met betrekking tot de onder 4 tenlastegelegde overtreding verstaan als beroep in cassatie. In aanmerking genomen dat het vonnis bij verstek is gewezen had het Hof moeten verstaan dat tegen het vonnis in zoverre verzet is gedaan. Alhoewel onder deze omstandigheden in de rede zou hebben gelegen alsnog te verstaan dat de verdachte tegen het vonnis in zoverre verzet heeft gedaan zal de Hoge Raad, het hiervoor overwogene in aanmerking genomen, uit doelmatigheidsoverwegingen daarvan afzien en de inleidende dagvaarding, ook ten aanzien van de onder 4 tenlastegelegde overtreding, nietig verklaren.
4. Slotsom
Gelet op hetgeen hiervoor onder 3 is overwogen, moet als volgt worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak behalve voorzover daarbij het vonnis van de Politierechter is vernietigd;
Vernietigt het vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Arnhem van 1 december 1997, voor wat betreft de beslissingen ten aanzien van de onder 4 tenlastegelegde overtreding;
Verklaart de inleidende dagvaarding nietig.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.J.M. Davids als voorzitter, en de raadsheren G.J.M. Corstens en A.M.M. Orie, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 6 juni 2000.