Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA6112

Datum uitspraak2000-05-02
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Zutphen
Zaaknummers99/849 GEMWT 29
Statusgepubliceerd


Indicatie

Eisen te stellen aan besluit tot stillegging bouw onder toepassing van bestuursdwang ex art. 100.3 Woningwet. Verweerder was i.c. bevoegd de bestuursdwang toe te passen. Het stilleggen van werkzaamheden ex art. 100.3 Woningwet moet worden gezien als een (zeer) tijdelijke maatregel in afwachting van nadere besluitvorming ter zake van de vraag of hetgeen zonder vergunning wordt gebouwd kan worden gelegaliseerd, moet worden gedoogd, of moet worden afgebroken. Dit brengt met zich dat aan een beslissing om de werkzaamheden stil te leggen geen zeer hoge eisen kunnen worden gesteld. Zo zal de vraag of de bouw kan worden gelegaliseerd, ook in de beslissing op bezwaar, als regel niet behoeven te worden beantwoord. Bestreden besluit niet in strijd met enige regel van geschreven of ongeschreven recht of enig rechtsbeginsel. Ongegrond beroep. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lichtenvoorde, verweerder. Mr. J.A. Lok


Uitspraak

2041 kop beschikking ex artikel 128 inzake artikel 44 ZW Arrondissementsrechtbank te Zutphen Enkelvoudige kamer bestuursrechtelijke zaken Reg.nr.: 99/849 GEMWT 29 UITSPRAAK in het geschil tussen: A te B, eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lichtenvoorde, verweerder 1. Aanduiding bestreden besluit Besluit van 20 juli 1999. 2. Feiten Bij besluit van 2 februari 1972 is aan Z vergunning verleend voor het bouwen van een woning met veestalling (van 8,5 x 14,5 meter) op het perceel kadastraal bekend gemeente B sektie […], nummer […]. In het kader van de voorbereiding van een nieuw bestemmingsplan voor het Buitengebied heeft verweerder in september 1996 belanghebbenden onder meer verzocht om (als onderdeel van de inspraakreactie) zonder vergunning gebouwde bouwwerken te melden. Eiser heeft op 23 september 1996 gemeld dat hij geen bezwaar had tegen de bestemming “burgerwoning”. Voorts heeft hij vermeld “Bouwvergunning: woning met schuur (10 x 20 x h = 7.80 in aanbouw) ca 1972 verleend.” Uit de meegezonden situatieschets blijkt dat niet op de plaats van de vergunde veestalling werd gebouwd. Per 6 december 1996 heeft verweerder een generaal pardon afgekondigd voor illegale bouwwerken in het buitengebied. Bij brief van 18 december 1998 heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat op 18 november 1998 was geconstateerd dat eiser bouwde in afwijking van de bij besluit van 2 februari 1972 verleende bouwvergunning. Verweerder heeft eiser verzocht tekeningen in te zenden teneinde te kunnen beoordelen of legalisatie mogelijk is. Op 17 februari 1999 is namens verweerder door N.R. Meeuwisse bestuursdwang toegepast in de vorm van stillegging van de bouw. Deze heeft zijn namens verweerder genomen beslissing op schrift gesteld. De op schrift gestelde beslissing is bij brief van 26 februari 1999 aan eiser toegezonden. Daarbij is aangekondigd dat verweerder zo spoedig mogelijk op de zaak terug zou komen. Bij brief van 3 april 1999 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen de stillegging. Bij het bestreden besluit is het bezwaarschrift overeenkomstig het advies van de bezwaarschriftencommissie ongegrond verklaard. 3. Procesverloop Eiser heeft bij brief van 26 augustus 1999 beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift en stukken ingezonden. Het beroep is behandeld ter zitting van 10 maart 2000. Eiser is in persoon verschenen bijgestaan door G. Wijers. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. A.M.J.M. van Gils en R.H. Groesgen. 4. Motivering 4.1 Eiser beroept zich er op dat door verweerder gedoogtoestemming is verleend en het bestuursdwangbesluit derhalve in strijd komt met het beginsel van behoorlijk bestuur dat opgewekt vertrouwen dient te worden gehonoreerd. Verweerder stelt zich op het standpunt dat een schuur van 20 x 10 x 7.8 op de door eiser bij de melding van 23 september 1996 aangegeven locatie onder de gedoogtoestemming valt, doch niet een pand met dezelfde omvang op dezelfde locatie met het aanzien van een woning. Niet in geschil is dat eiser zonder of in afwijking van een benodigde bouwvergunning heeft gebouwd en verweerder bevoegd was bestuursdwang toe te passen bestaande uit het stilleggen van de werkzaamheden. 4.2 De rechtbank merkt allereerst op dat het stilleggen van werkzaamheden als bedoeld in artikel 100, derde lid, van de Woningwet moet worden gezien als een (zeer) tijdelijke maatregel in afwachting van nadere besluitvorming ter zake van de vraag of hetgeen zonder vergunning wordt gebouwd kan worden gelegaliseerd, moet worden gedoogd of moet worden afgebroken. Dit brengt met zich dat aan een beslissing om werkzaamheden stil te leggen geen zeer hoge eisen kunnen worden gesteld. Zo zal de vraag of de bouw kan worden gelegaliseerd, ook in de beslissing op bezwaar, als regel niet behoeven te worden beantwoord. Betwijfeld kan worden of hier op het gekozen tijdstip een tijdelijke maatregel nog noodzakelijk was, nu verweerder reeds geruime tijd op de hoogte was van de illegale bouw en reeds was verzocht om bouwtekeningen teneinde te onderzoeken of legalisatie mogelijk was. De rechtbank ziet hierin evenwel geen grond het bestreden besluit te vernietigen, nu eiser de bouw sedert 1990 in eigen beheer uitvoert, de bouw ook anders dan door toedoen van verweerder wel stil ligt en eiser geen bezwaar heeft gemaakt tegen de gekozen vorm van bestuursdwang. Eiser heeft ook geen bezwaar gemaakt tegen het uitblijven van nadere besluitvorming, anders dan in de vorm van het bestreden besluit waarin besloten ligt de weigering van verweerder om de voortzetting van de werkzaamheden te gedogen. Eiser is het er in beroep om te doen een antwoord te krijgen op de vraag of verweerder bij het bestreden besluit het besluit in primo had moeten opzeggen om vervolgens de voortzetting van de bouw te gedogen. 4.3 Gelet op de wijze waarop eiser de bouw op 23 september 1996 bij verweerder heeft gemeld, mocht verweerder er vanuit gaan dat een schuur zou worden gerealiseerd. Eiser heeft geen bouwtekeningen bij zijn melding gevoegd waaruit verweerder het tegendeel had kunnen afleiden en gesteld noch gebleken is dat verweerder wist of behoorde te weten dat een duidelijk ander pand (een multifunctionele hobby- en opslagruimte met diverse scheidingsmuren, vensters en een half verdiepte kelderverdieping) dan de vergunde schuur werd gerealiseerd. In de afkondiging van het generaal pardon is door verweerder een duidelijk verband gelegd met de gemelde illegale bouwwerken. Bij een niet ondertekende brief van 30 januari 1997 heeft verweerder de ontvangst van eisers melding slechts bevestigd, zodat eiser daaraan, anders dan hij kennelijk meent, geen rechten kan ontlenen die niet reeds voortvloeiden uit het generaal pardon, wat overigens ook van zij van dit pardon. Naar het oordeel van de rechtbank kan dan ook niet worden gezegd dat verweerder voor de gerealiseerde bouw een gedoogtoestemming heeft verleend en dat in verband daarmee bij het bestreden besluit het bestuursdwangbesluit strekkende tot stillegging van de werkzaamheden had moeten worden opgezegd. 4.4 Het beroep geeft dan ook geen grond voor het oordeel dat het bestreden besluit in strijd is met enige regel van geschreven of ongeschreven recht of enig rechtsbeginsel. Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen aanwezig. Gelet op het vorenstaande wordt beslist als volgt. 5.Beslissing De rechtbank, recht doende; verklaart het beroep ongegrond. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Aldus gewezen op 2 mei 2000 door mr. J.A. Lok, en op die datum door hem in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier. Afschrift verzonden op: