
Jurisprudentie
AA6117
Datum uitspraak2000-06-07
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers35300
Statusgepubliceerd
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers35300
Statusgepubliceerd
Uitspraak
Nr. 35300
7 juni 2000
gewezen op het beroep in cassatie van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V. te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 21 april 1999 betreffende na te melden naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor kennelijk het motorrijtuig met kenteken BB-00-BB een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting opgelegd, berekend over het tijdvak 2 april 1996 tot en met 1 april 1997, ten bedrage van f 804,-- aan enkelvoudige belasting met een verhoging van honderd percent, van welke verhoging de Inspecteur bij het vaststellen van de aanslag geen kwijtschelding heeft verleend. Na door belanghebbende daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij gezamenlijke uitspraak de naheffingsaanslag en de beschikking inzake de verhoging gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof, dat deze uitspraak heeft bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft bij vertoogschrift het cassatieberoep bestreden.
3. Beoordeling van de klachten
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
Belanghebbende beschikte vanaf 4 oktober 1993 over het handelaarskenteken 00-00-AA. Op 1 april 1997 is bij een controle vastgesteld dat met een Citroën BX met kenteken BB-00-BB, voorzien van voormeld handelaarskenteken, gebruik van de weg werd gemaakt. Dit motorrijtuig behoorde tot belanghebbendes bedrijfsvoorraad. De bestuurder van dit motorrijtuig verklaarde ten tijde van de controle: “Mijn eigen auto heb ik voor reparatie naar de garage gebracht en ter vervanging heb ik deze auto tijdelijk meegekregen.”. Bij brief van 4 oktober 1997 heeft evenbedoelde bestuurder tegenover belanghebbende - voorzover in cassatie van belang - verklaard: “Ik verklaar nu nadrukkelijk dat ik uw auto bij wijze van uitzondering heb mogen meenemen naar mijn werk omdat ik een proefrit wilde maken in verband met mijn toenmalige wens om een tweedehands Citroen BX te kopen.”.
3.2. Voor het Hof was tussen partijen in geschil of de Inspecteur de onderhavige naheffingsaanslag terecht heeft opgelegd, welke vraag het Hof bevestigend heeft beantwoord. Het Hof heeft daartoe, voorzover in cassatie van belang, geoordeeld dat het meenemen van een auto naar het werk door een potentiële klant niet kan worden gerekend tot het gebruik in het kader van bedrijfsactiviteiten, als bedoeld in artikel 44, lid 4, van het Kentekenreglement.
3.3. Evenvermeld oordeel wordt door de klachten in zoverre terecht bestreden, dat, indien juist is de stelling van belanghebbende dat zij de auto had meegegeven voor een proefrit - over de juistheid van welke stelling het Hof zich niet heeft uitgelaten -, moet worden geoordeeld dat het gebruik van de auto plaatsvond in het kader van bedrijfsactiviteiten als hiervóór bedoeld.
3.4. Uit het vorenoverwogene volgt dat ’s Hofs uitspraak niet in stand kan blijven. Verwijzing moet volgen. De klachten behoeven voor het overige geen behandeling.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of aan belanghebbende voor de kosten in verband met de behandeling van het geding voor het Hof een vergoeding dient te worden toegekend.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de uitspraak van het Hof;
verwijst het geding naar het Gerechtshof te Arnhem ter verdere behandeling en beslissing van de zaak in meervoudige kamer met inachtneming van dit arrest;
gelast dat door de Staatssecretaris van Financiën aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van f 340,--.
Dit arrest is op 7 juni 2000 vastgesteld door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter, en de raadsheren P.J. van Amersfoort en P. Lourens, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier J.M. van Hooff, en op die datum in het openbaar uitgesproken.