Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA6133

Datum uitspraak2000-06-08
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers10/030105-99
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Parketnummer van de berechte zaak: 10/030105-99 Datum uitspraak: 8 juni 2000 Tegenspraak VONNIS van de ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE ROTTERDAM, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen: [naam verdachte], geboren te [plaats, datum], wonende te [plaats], ten tijde van het onderzoek ter terechtzitting gedetineerd in het Huis van Bewaring "Krimpen aan de IJssel" te Krimpen aan de IJssel, Van der Hoopstraat 100. Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 26 april, 24 mei en 25 mei 2000. TENLASTELEGGING Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding onder parketnummer 10/030105-99, zoals deze ter terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd. Van deze dagvaarding en vordering zijn kopieën in dit vonnis gevoegd (bladzijden genummerd 1A tot en met 1F). DE EIS VAN DE OFFICIER VAN JUSTITIE De officier van justitie mr Blanken heeft gerekwireerd - zakelijk weergegeven - de vrijspraak van het onder 5 primair ten laste gelegde en de bewezenverklaring van het onder 1, 2, 3, 4, 5 subsidiair, 6 en 7 ten laste gelegde en de veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 jaar, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, alsmede toewijzing van de vorderingen van de twee benadeelde partijen en de oplegging in beide gevallen van de schadevergoedingsmaatregel. DE ONTVANKELIJKHEID VAN DE OFFICIER VAN JUSTITIE IN DE VERVOLGING Namens de verdachte heeft de raadsman aangevoerd dat er in deze strafzaak sprake is van handelen in strijd met een goede procesorde wegens het te laat verstrekken van stukken, in het bijzonder: het definitieve sectierapport kort voor de zitting van 26 april 2000, het niet ruim voor de zitting van 24 mei 2000 verstrekken van foto’s die bij de sectie zijn gebruikt en het ter terechtzitting van 24 mei 2000 doen van een vordering wijziging tenlastelegging zonder de verdediging daarvan in kennis te stellen en het ter terechtzitting van 24 mei 2000 verstrekken van een processtuk dat is gedateerd op 21 april 2000. De rechtbank is van oordeel dat de definitieve sectierapporten onredelijk laat aan de verdediging ter hand zijn gesteld. Om die reden is het onderzoek ter zitting van 26 april 2000 geschorst. Voorts is de verdediging in de gelegenheid gesteld om, zoals was verzocht een tegendeskundige en getuige dr. Torenbeek te ondervragen. De verdediging heeft van die door haar gevraagde mogelijkheden (ter zitting) geen gebruik gemaakt. De stelling dat deze passiviteit oorzaak vindt in het feit dat de verdediging voor extern wetenschappelijk consult tijdig over foto's moest beschikken die bij de sectie voorhanden waren, acht de rechtbank niet aannemelijk. Ter zitting van 26 april 2000 heeft de verdediging niet verzocht om de beschikking te krijgen over de hiervoor vermelde foto's. Voorts acht de rechtbank het onaannemelijk dat de officier van justitie de verdediging in een nadelige positie heeft willen brengen door pas ter zitting van 24 mei 2000 een vordering wijziging tenlastelegging te doen. Tenslotte constateert de rechtbank dat het processtuk gedateerd 21 april 2000 betrekking heeft op een voeging van een benadeelde partij; gezien het in het dictum van dit vonnis weergegeven oordeel van de rechtbank over de voeging van de benadeelde partijen in de onderhavige zaak behoeft het verweer in zoverre geen nadere bespreking. Het verweer wordt op alle onderdelen en bezien in onderling verband en samenhang verworpen. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen sprake van handelen in strijd met de goede procesorde. NIET BEWEZEN Het onder 5 primair ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. BEWEZEN De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op de wijze als vermeld in de hierna ingevoegde bijlage (bladzijden genummerd 2A tot en met 2D), die van dit vonnis deel uitmaakt. Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken. Voor zover in de bewezen verklaarde tenlastelegging kennelijke verschrijvingen voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging. BEWIJS De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de inhoud van wettige bewijsmiddelen. De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist, in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen. NADERE BEWIJSOVERWEGINGEN Namens verdachte is door de raadsman betoogd dat bewijs moet worden uitgesloten waar het betreft verklaringen van verdachte en zijn medeverdachten over familieleden, daar waar verdachte en zijn medeverdachten niet op een recht van verschoning zijn gewezen. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt. Voorzover dit betreft een verweer met betrekking tot de verklaringen van verdachte en zijn medeverdachten ter terechtzitting behoeft dit verweer geen nadere bespreking, daar de verdachten in de samenhangende zaken slechts in hun eigen zaak hebben verklaard en niet als getuigen zijn gehoord. Voor zover het verweer ziet op verklaringen van verdachte en zijn medeverdachten afgelegd bij de politie, geldt dat zij zijn gewezen op hun zwijgrecht, hetgeen de mogelijkheid inhoudt niet te verklaren aangaande familieleden. Een algemene plicht om verdachten te wijzen op een recht niet te verklaren over familieleden is niet in het recht vastgelegd. Het verweer wordt verworpen. TOELICHTING OP DE BEWEZENVERKLARING Uit de bewijsmiddelen komt naar voren dat, voor wat betreft het tenlastegelegde feit 4, door verdachte en/of zijn mededader(s) met een vuurwapen, de Riot-gun, in de richting van [slachtoffer 4] is geschoten. Het is een feit van algemene bekendheid dat zulke gedragingen met zich kunnen brengen dat het slachtoffer daarbij dodelijk wordt getroffen en door aldus te handelen, heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij het slachtoffer van het leven zou beroven. De rechtbank acht derhalve de tenlastegelegde opzet, in de zin van voorwaardelijk opzet, bewezen. STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN De bewezen feiten leveren op: 1. medeplegen van moord, strafbaar gesteld bij artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht in verbinding met artikel 47 van dat wetboek. 2. medeplegen van moord, strafbaar gesteld bij artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht, in verbinding met artikel 47 van dat wetboek. 3. medeplegen van poging tot moord, strafbaar gesteld bij artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht, in verbinding met de artikelen 45 en 47 van dat wetboek. 4. medeplegen van poging tot doodslag, strafbaar gesteld bij artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht, in verbinding met de artikelen 45 en 47 van dat wetboek. 5. subsidiair, medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, strafbaar gesteld bij artikel 285, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht in verbinding met artikel 47 van dat wetboek. 6. medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit wordt begaan met betrekking tot meer dan één vuurwapen van categorie III, strafbaar gesteld bij artikel 55, derde lid aanhef en onder a van de Wet wapens en munitie, in verbinding met artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht, en medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd, strafbaar gesteld bij artikel 55, eerste lid van de Wet wapens en munitie, in verbinding met artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht, 7. medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit wordt begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie II, strafbaar gesteld bij artikel 55, derde lid aanhef en onder a van de Wet wapens en munitie, in verbinding met artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht, en medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie, strafbaar gesteld bij artikel 55, eerste lid van de Wet wapens en munitie, in verbinding met artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht. Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn strafbaar. STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is strafbaar. MOTIVERING VAN DE STRAF De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Op 4 september 1999 werden [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] op of aan de Heemraadssingel te Rotterdam doodgeschoten. [Slachtoffer 3] werd daar, gewond op de grond liggend na eerst te zijn beschoten, opzettelijk overreden door een Mercedes personenauto. Hij liep een dwarslaesie op en verkeerde lange tijd in coma. [Slachtoffer 4] raakte licht gewond in de borst, getroffen door kogels uit een hagelpatroon. {Slachtoffer 5] liep beschadigingen op aan zijn onderbeen door een hagelschot dat dreigend voor hem was afgevuurd. De slachtoffers vielen kort nadat zij de confrontatie waren aangegaan met personen met wie met name het latere slachtoffer [slachtoffer 1] kennelijk wegens gekrenkte mannelijke trots een rekening wilde vereffenen. Verdachte en zijn mededaders, twee broers en een oom, waren die personen of hoorden daar bij. Kort nadat een gevecht tussen beide partijen was begonnen vielen al schoten en ontaardde de ontmoeting in een gruwelijk drama, met voormelde gevolgen. Het uitzonderlijk grove geweld speelde zich af op een zonnige namiddag voor de ogen van omwonenden en willekeurige voorbijgangers, waaronder zeer jonge kinderen. Gezien de nabijheid van deze mensen hadden zij gemakkelijk het slachtoffer kunnen worden van een verdwaalde kogel. Behalve met vuistvuurwapens werd door één van de mededaders ook met een RIOT-gun geschoten. Elk hagelpatroon bevatte omstreeks 287 kogels. [Slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] werden van zeer nabij met deze hagelpatronen door het hoofd geschoten. De schutter ging daarbij volgens getuigen uiterlijk kalm en zonder enige haast of zichtbare onrust te werk. Alle slachtoffers vielen bij de groep van [slachtoffer 1]. Van de groep van verdachte en zijn mededaders werd niemand door kogels geraakt. Verdachte en zijn mededaders waren die dag de confrontatie met [slachtoffer 1] c.s. op diens uitdaging bewust aangegaan beweerdelijk om te voorkomen dat [slachtoffer 1] uitvoering zou geven aan geuite dreigementen jegens hun familie. Verdachte en zijn mededaders hadden zich kennelijk tevoren gerealiseerd dat het tot een schietpartij zou kunnen komen en waren ruim voorzien van wapens en bijbehorende munitie naar de Heemraadssingel getogen. Tevoren waren zij, verdachte en zijn mededaders, tezamen gekomen in het ouderlijk huis van de drie broers, alvorens zij zich in twee auto's gelijktijdig naar de Heemraadssingel begaven. Tijdens de schietpartij hebben zij onderling overleg gevoerd en/of gedragingen op elkaar afgestemd. Verdachte was de chauffeur van de Mercedes waarmee [slachtoffer 3] werd overreden. De oudste van de broers hanteerde de RIOT-gun op vorenomschreven wijze. Van de in leeftijd middelste broer staat niet onomstotelijk vast dat hij persoonlijk gericht op één van de slachtoffers heeft geschoten; maar vast staat wel dat hij een vuistvuurwapen hanteerde en ter plaatse handelde in nauw overleg met zijn oudste broer. De oom is degene onder de mededaders die als eerste schoot vanuit de Mercedes kort na het begin van de confrontatie. Door deze wijze van handelen hebben verdachte en zijn mededaders gevoelens van diepe, mogelijk traumatische, geschoktheid en onveiligheid veroorzaakt. De nabestaanden van de dodelijke slachtoffers ervaren een onherstelbaar leed, evenals [slachtoffer 3]. De feiten waarvoor verdachte en zijn mededaders verantwoordelijk zijn rechtvaardigen een gevangenisstraf van zeer aanzienlijke duur. Alleen het feit dat verdachte en zijn mededaders de confrontatie zelf niet in eerste instantie hebben gezocht maakt dat de rechtbank voor alle betrokken vier verdachten komt tot een straf van bepaalde duur. De rechtbank houdt bij de strafbepaling rekening met het feit dat verdachte -blijkens een op hem betrekking hebbend uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister 25 november 1999- niet eerder voor soortgelijke delicten is veroordeeld. Alles overziende acht de rechtbank de navolgende straf passend en geboden. TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN De op te leggen straf is behalve op de reeds genoemde artikelen gegrond op artikel 57 van het Wetboek van Strafrecht. DE VORDERINGEN BENADEELDE PARTIJ Op de wijze voorzien in artikel 51b, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting gevoegd [benadeelde partij 1], wonende te [plaats, adres], terzake van feit 3. De benadeelde partij heeft zijn vordering gesplitst en vordert uiteindelijk in dit proces vergoeding van materiële schade tot een totaalbedrag van f. 6.910,--. Door of namens de verdachte is de aansprakelijkheid en de door de benadeelde partij gestelde hoogte van de schade betwist. De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van f. 6.910,-- en heeft voorts gevorderd aan de verdachte de maatregel van schadevergoeding op te leggen tot een bedrag van f. 6.910,--. Op de wijze voorzien in artikel 51b, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering heeft zich tevens voor de aanvang van de terechtzitting gevoegd [benadeelde partij 2], wonende te [adres, plaats], terzake van feit 1. De benadeelde partij vordert in dit proces vergoeding van materiële en immateriële schade tot een totaalbedrag van f. 26.006,50. Door of namens de verdachte is de aansprakelijkheid van de schade betwist. De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij en heeft voorts gevorderd aan de verdachte de maatregel van schadevergoeding op te leggen tot voornoemde bedrag van f. 26.006,50. De rechtbank overweegt omtrent beide vorderingen als volgt. Gelet op het feit dat de vorderingen van de benadeelde partijen niet van zo eenvoudige aard zijn, dat deze vorderingen zich lenen voor behandeling in dit strafgeding, zal worden bepaald dat de benadeelde partijen in hun vorderingen niet ontvankelijk zijn en dat hun vorderingen slechts bij de burgerlijke rechter kunnen worden aangebracht. Nu [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] niet-ontvankelijk worden verklaard, worden de benadeelde partijen veroordeeld in de kosten door de verdachte gemaakt. Deze kosten worden tot op heden begroot op nihil. BESLISSING De rechtbank: verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging; verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 5 primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij; verklaart bewezen, dat de verdachte de ten laste gelegde feiten 1, 2, 3, 4, 5 subsidiair, 6 en 7, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan; verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij; stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten; veroordeelt de verdachte terzake van de bewezen verklaarde feiten tot een gevangenisstraf voor de tijd van 15 (VIJFTIEN) JAREN; beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht; verklaart [benadeelde partij 1] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat deze vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter; veroordeelt [benadeelde partij 1] in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt en begroot deze kosten op nihil; verklaart [benadeelde partij 2] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat deze vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter; veroordeelt [benadeelde partij 2] in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt en begroot deze kosten op nihil. Dit vonnis is gewezen door: mr. Silvis, voorzitter, en mrs. Pit en Hesselink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Daams, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 8 juni 2000. [benadeelde partij 2],