Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA6188

Datum uitspraak2000-06-13
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers10.157403/99 en 10.162252/99
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Parketnummers van de berechte zaken: 10.157403/99 en 10.162252/99 Datum uitspraak: 13 juni 2000 Tegenspraak VONNIS van de ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE ROTTERDAM, meervoudige economische kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen: AVR-Maritiem B.V., gevestigd te 3197 KJ Rotterdam, Oude Maasweg 5, verder te noemen verdachte vennootschap. Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 29 en 30 mei 2000. TENLASTELEGGING Aan de verdachte vennootschap is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaardingen onder bovenvermelde parketnummers. Van deze dagvaardingen zijn kopieën in dit vonnis gevoegd (bladzijden genummerd 1A tot en met 1C). DE EIS VAN DE OFFICIER VAN JUSTITIE De officier van justitie mr. Kaptein heeft gerekwireerd - zakelijk weergegeven - de bewezenverklaring van de onder bovenvermelde parketnummers ten laste gelegde feiten en de veroordeling van de verdachte vennootschap in de zaak onder parketnummer 10.162252/99 (zaak 6) tot een geldboete van ƒ10.000,- en in de zaak onder parketnummer 10.157403/99 (zaak 7) tot een geldboete van ƒ10.000,-. Daarnaast heeft zij openbaarmaking van het rechterlijk vonnis door publicatie in de landelijke dagbladen gevorderd. BEWEZEN De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte vennootschap de onder bovengenoemde parketnummers ten laste gelegde feiten heeft begaan op de wijze als vermeld in de hierna ingevoegde bijlage (bladzijden genummerd 1D en 1E), die van dit vonnis deel uitmaakt. Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte vennootschap moet daarvan worden vrijgesproken. Voor zover in de bewezen verklaarde tenlastelegging kennelijke verschrijvingen voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte vennootschap daardoor niet geschaad in de verdediging. BEWIJS De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte vennootschap het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de inhoud van wettige bewijsmiddelen. De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist, in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen. TOELICHTING OP DE BEWEZENVERKLARING “Cumeen” is, zoals kan worden afgeleid uit de chemische benaming isopropylbenzeen, een benzeenverbinding. Uit het proces-verbaal blijkt, dat deze stof zich op het water manifesteerde door de voor (minerale) olie typerende kleurschakeringen. Uit deze gegevens is op te maken dat het hier een stof betreft die valt aan te merken als een verontreinigende stof in de zin van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren. STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN De bewezen feiten leveren op: Parketnummer 157403/99 (zaak 6) overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 11 van de Arbeidsomstandighedenwet, strafbaar gesteld bij artikel 1, onder 4° van de Wet op de economische delicten (oud), begaan door een rechtspersoon. Parketnummer 162252/99 (zaak 7) Overtreding van voorschriften, gesteld bij artikel 1, eerste lid van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren, strafbaar gesteld bij artikel 1a, onder 1° van de Wet op de economische delicten, (opzettelijk) begaan door een rechtspersoon. Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn strafbaar. STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE VENNOOTSCHAP Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de verdachte vennootschap uitsluiten. De verdachte vennootschap is strafbaar. MOTIVERING VAN DE STRAF De straf die aan de verdachte vennootschap wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Ten aanzien van het bedrijf Afvalverwerking Rijnmond, hierna te noemen AVR, zijn in het totaal zestien ernstige overtredingen van de milieu- en de arbeidsomstandighedenwetgeving bewezen verklaard. Twaalf daarvan komen voor rekening van de houdstermaatschappij zelf, N.V. Afvalverwerking Rijnmond, één moet worden toegerekend aan een der dochtermaatschappijen AVR-Chemie C.V., één aan een andere dochter, AVR-Afvalverwerking N.V. en twee aan weer een andere dochtermaatschappij, AVR-Maritiem B.V.. De werkzaamheden van AVR bestaan uit de verwerking - via verbranding - van afval in de ruimste zin van het woord. Naast betrekkelijk onschuldig huishoudelijk afval wordt binnen het bedrijf ook gevaarlijk tot zeer gevaarlijk afval ingezameld, opgeslagen en verwerkt. Het bedrijf voert zijn werkzaamheden uit in het Rotterdamse Botlekgebied, op locaties die omringd zijn door woonkernen. Het bedrijf beschikt over een uitgebreide en gedetailleerde vergunning, gebaseerd op de Wet milieubeheer en het is met grote regelmaat voorwerp van controles door instanties als DCMR, de milieu-inspectiedienst in het Rijnmondgebied. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat AVR zich in de bewezenverklaarde periode niet in alle opzichten veel gelegen liet liggen aan de bijzondere aspecten die zijn bedrijfsvoering en de situering van het bedrijf met zich meebrengen. Meermalen is gebleken dat na de constatering dat één of meer vergunningvoorschriften niet waren nageleefd, bij een vervolgcontrole onvoldoende aandacht was geschonken aan verbetering van de geconstateerde fouten en tekortkomingen. Daarnaast is het de rechtbank opgevallen dat meer dan eens vergunningvoorschriften werden uitgelegd op een wijze die er eerder op gericht lijkt de mazen van de regelgeving op te zoeken, dan dat te goeder trouw gepoogd wordt zo nauwgezet mogelijk de desbetreffende voorschriften, die tenslotte zijn opgelegd ter bescherming van de omgeving van het bedrijf in de ruimste zin van het woord, na te leven. De thans bewezen misdrijven geven een veelomvattend en daardoor op onderdelen vanuit milieuhygiënisch oogpunt bezien, onthutsend beeld van de gevoerde bedrijfsvoering. Deze overtredingen variëren van arbeidsongevallen, opslag van gevaarlijke stoffen op onvergunde plaatsen, onjuiste verwerking van opgeslagen gevaarlijke stoffen in de administratie, overschrijdingen van emissiewaarden, het onklaar maken van meetinstrumenten, het bewust opnemen van te lage en dus onjuiste meetresultaten in rapportages en lozingen van gevaarlijke of verontreinigende stoffen in het oppervlaktewater. Met betrekking tot de delicten die AVR-Maritiem B.V. moeten worden aangerekend, moet nog het volgende worden opgemerkt. Ten laste van deze vennootschap is bewezen verklaard dat door het niet nemen van maatregelen ter voorkoming van gevaar een werknemer in dienst van het bedrijf Dilago Hijs- en Heftechniek B.V. die op het bedrijven terrein van de vennootschap werkzaamheden kwam verrichten ernstig gewond is geraakt. Deze werknemer heeft door het losschieten van de aansluiting van een slang op een heetwaterleiding, waardoor hij door het hete water (+ 85 graden) geraakt werd, 2e graads brandwonden aan zijn arm en schouderblad opgelopen. Voorts is door toedoen van het bedrijf (een scheur in een lekbak) een aanzienlijke hoeveelheid van een verontreinigende stof in het oppervlaktewater van de Oude Maas terechtgekomen. Dit zijn ernstige feiten, waarbij de rechtbank vooral de overtreding van de Arbeidsomstandighedenwet zwaar laat wegen. Een werkgever is verplicht om de omstandigheden in en om het bedrijf voor zowel eigen werknemers als ook voor anderen die op het bedrijfsterrein komen om werkzaamheden te verrichten zo veilig mogelijk te maken. Werknemers van zowel de eigen onderneming als wel werknemers van andere bedrijven moeten er op kunnen vertrouwen dat in alle omstandigheden voldoende maatregelen zijn genomen om hun veiligheid en welzijn in verband met de arbeid te waarborgen. In het voordeel van de verdachte rechtspersoon houdt de rechtbank bij de bepaling van de hoogte van de straf rekening met de adequate reactie vlak na het ongeval, waardoor het letsel beperkt is kunnen blijven en het feit dat de rechtspersoon niet eerder is veroordeeld. De rechtbank acht derhalve het opleggen van na te melden geldboete passend en geboden. Mede gelet op de negatieve publiciteit die AVR ter zake van deze strafrechtelijke procedure reeds heeft ondervonden en die welke het bedrijf door dit vonnis nog zal ondervinden, ziet de rechtbank af van het opleggen van de door de officier van justitie gevorderde bijkomende straf van openbaarmaking van de uitspraak. TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN De op te leggen straf is behalve op de reeds genoemde artikelen gegrond op de artikelen 23, 24, 51 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 2, vierde lid en 6, eerste lid, aanhef en onder 4° van de Wet op de economische delicten (oud). BESLISSING De rechtbank: verklaart bewezen, dat de verdachte vennootschap de ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan; verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte vennootschap meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte vennootschap daarvan vrij; stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten; verklaart de verdachte vennootschap strafbaar; veroordeelt de verdachte vennootschap vennootschap ter zake van de bewezen verklaarde feiten tot een geldboete van ƒ 20.000,= (zegge: TWINTIGDUIZEND GULDEN). Dit vonnis is gewezen door: mr. van Klaveren, voorzitter, en mrs. Hofmeijer-Rutten en Geeve, rechters, in tegenwoordigheid van Kouwenhoven, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 13 juni 2000.