Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA6219

Datum uitspraak2000-06-14
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank Zwolle
Zaaknummers56190 KG ZA 00-181
Statusgepubliceerd


Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK Maa/Zijl TE ZWOLLE kg. nr. : 56190 KG ZA 00-181 uitspraak : 14 juni 2000 DE PRESIDENT IN KORT GEDING V O N N I S in de zaak, aanhangig tussen: 1. (eiseres), wonende te (woonplaats), en 2. (eiseres ), wonende te (woonplaats ), eiseressen, procureur mr. R.K.E. Buysrogge, advocaat mr. L. de Jong, te Amsterdam, en De gemeente (woonplaats), zetelende te (woonplaats), gedaagde, procureur mr. J.A. van Wijmen, PROCESGANG Eiseressen hebben gedaagde doen dagvaarden in kort geding. Eiseressen hebben geconcludeerd van eis. Haar vordering strekt ertoe dat bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad: 1. gedaagde wordt bevolen om binnen twee weken na betekening van dit vonnis een onafhankelijke expertise op haar kosten te laten verrichten door het bedrijf (gravenbedrijf), althans een in goede justitie aan te wijzen onafhankelijk deskundige, welke expertise in overleg met en aanwezigheid van eiseressen dient plaats te vinden, waaruit blijkt welke stoffelijke overschotten in het voormelde graf begraven liggen, en, zo mocht blijken dat in het graf inderdaad stoffelijke overschotten van de overleden bloedverwanten van eiseressen aanwezig zijn, gedaagde wordt bevolen om binnen twee weken na deze expertise op haar kosten tot herbegraving van die stoffelijke overschotten en herplaatsing van een grafmonument over te gaan, zulks in overleg met en in aanwezigheid van eiseressen, en gedaagde wordt verboden de rust van dit graf op enigerlei wijze te verstoren, anders dan voor het laten verrichten van deze expertise en herbegraving noodzakelijk is, op verbeurte van een dwangsom van f 5000,- per dag respectievelijk f 100.000,- per gelegenheid dat gedaagde niet aan dat bevel respectievelijk verbod voldoet; 2. gedaagde wordt veroordeeld tot betaling bij wijze van voorschot aan eiseressen op de door gedaagde te vergoeden immateriële schade groot f 50.000,-, zomede tot betaling van f 16.996,40 als voorschot op de aan eiseressen verschuldigde materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke interessen vanaf de dag der dagvaarding tot aan die der algehele voldoening; 3. gedaagde wordt veroordeeld in de kosten van de procedure. Tegen deze vordering is door gedaagde verweer gevoerd met conclusie tot niet ontvankelijkheid van eiseressen voor wat betreft het onder 2 gevorderde althans tot afwijzing van alle vorderingen met veroordeling van eiseressen in de kosten van de procedure. Partijen hebben hun standpunten over en weer toegelicht, waarna de stukken zijn overgelegd voor het wijzen van vonnis. MOTIVERING 1. Vaststaande feiten 1.1 Gedaagde is beheerder van de gemeentelijke begraafplaats (naam) te (woonplaats). Op dit beheer is de Verordening op de Gemeentelijke Begraafplaatsen van toepassing. 1.2 Eiseressen zijn rechthebbenden c.q. belanghebbenden bij het graf (nummer). In dit familiegraf lagen drie personen begraven (naam), (naam) en (naam) begraven in respectievelijk 1963, 1975 en 1995. Bij die laatste begrafenis is het graf weer voor 20 jaar als eigen graf uitgegeven aan de nabestaanden. 1.3 Op 15 september 1998 heeft eiseres sub 1 aan de gemeente (woonplaats) per brief meegedeeld dat zij per 1 januari 1999 wilde afzien van het grafonderhoud van het betreffende graf. Deze brief is door de gemeente ten onrechte geinterpreteerd als een verklaring van afstand van het uitsluitend recht tot begraven als genoemd in artikel 18 van de toepasselijke Verordening. Op basis hiervan en vanwege een verkeerde registratie van de laatste begrafenis (er stond 1985 in plaats van 1995) is het graf ver- volgens uitgegeven aan een andere familie. Hierna is een lid van die andere familie in (1998) in het fami- liegraf (naam eiseressen) begraven. 1.4 Op 16 mei 1999 hebben eiseressen geconstateerd dat de grafsteen van hun familiegraf was verwijderd en dat er een andere persoon was begraven zonder dat zij hiervan in kennis waren gesteld. 1.5 Eiseressen hebben vervolgens overleg gepleegd met gedaagde. Zij hebben verzocht om duidelijkheid over de precieze inhoud van het graf. In de archiefstukken van gedaagde met betrekking tot (de her- uitgifte van) het graf komt een aantal malen het woord "geruimd" voor. Gedaagde heeft eiseressen, ondermeer in de correspondentie, herhaalde malen de verzekering gegeven dat het familiegraf niet geruimd is. Er is onderhandeld over herstel in de oude toestand. 1.6 Eiseressen hebben contact gezocht met de ombudscommissie (woonplaats). In het verslag van (medewerker gemeente) van 4 juni 1999 gericht aan de ombudscommissie (woonplaats) staat met betrekking tot de begrafenis in 1998 voor zover van belang: "Op de dag van die uitvaart hebben de medewerkers van de begraafplaats het graf geopend om het gereed te maken voor nieuwe uitgifte. Hierbij kwamen zij tot de ontdekking dat er vrij recent nog iemand begraven was. Na raadpleging van de grafkaarten in de kaartenbak op de begraafplaats (...) werd door hen vastgesteld dat in het genoemde graf op (1995) nog een bijzetting had plaatsgevonden. In het geval dat een reeds gebruikt graf opnieuw uitgegeven wordt, worden de stoffelijke resten gelicht en een halve meter onder de bodem van het graf herbegraven. In dit graf was de laatst begravene, (naam), vrij diep begraven en de kist was ingezakt, zodat de stoffelijke resten niet gelicht hoefden te worden (...) De beheerder heeft toen de afweging moeten maken af te zien van begraving in dit graf (...) In deze tijdsklem heeft hij -zonder intern overleg- besloten om de belangen van de andere familie zwaarder te laten wegen en hij heeft het graf opnieuw uitgegeven. Daarbij is het graf niet geruimd of geschud; de reeds aanwezige stoffelijke resten zijn ongemoeid gelaten.." 1.7 Op (2000 )heeft de herbegrafenis plaatsgevonden van de persoon die in (1998) in het familiegraf (naam eiseressen) werd begraven. In verband hiermee is het graf opnieuw geopend. Hiervan is onder meer proces-verbaal opgemaakt door (medewerker gemeente) voornoemd en door (naam), oud inspecteur van de gemeentepolitie, alsmede een video-opname. De in het proces-verbaal neergelegde bevin- dingen hebben beide personen middels een beëdigde verklaring ten overstaand van notaris Klein te Zwolle op 11 mei 2000 bevestigd. 1.8 Op 12 mei 2000 hebben de beheerder en een medewerker van de begraafplaats die aanwezig zijn geweest bij de opening van het graf in (1998) eveneens ten overstaand van notaris Klein verklaard - kort en zakelijk weergegeven- dat zij bij de opening van het graf hebben geconstateerd dat in het graf stoffelijke resten van meerdere personen lagen welke niet zijn verwijderd terwijl het graf overigens niet is geruimd en het stoffelijk overschot van de in (1998) gestorven persoon boven op de reeds aanwe- zige stoffelijke resten is bijgezet. 1.9 Op 12 mei 2000 hebben eiseressen de gemeente verzocht "om toestemming te verlenen tot opgraving en schouwing en of DNA-onderzoek van alle in en onder het graf aanwezige stoffelijke resten, teneinde middels onafhankelijke expertise, uit te voeren door het bedrijf (gravenbedrijf), althans een onafhankelijke deskundige partij, tot vaststelling te komen van identiteit van de aldaar thans begraven overledenen." 1.10 Op 29 mei 2000 heeft de (wnd) burgemeester van (woonplaats) toestemming verleend, op grond van artikel 29 van de Wet op de lijkbezorging, tot "hetgeen is verzocht (...) onder de volgende voorschriften: 1. opgraving, schouwing en de overige voor de identificatie van de overledenen noodzakelijke werkzaamheden dienen zorgvuldig en met de vereiste piëteit en voor zoveel mogelijk ter plaatse te geschieden, zulks op kosten van uw cliënten (bedoeld zijn eiseressen) en op een in overleg met (medewerker gemeente (woonplaats)) nader te bepalen tijdstip; 2. bij het openen van het graf, het uitvoeren van de noodzakelijke werkzaamheden ter plaatse en het weer sluiten van het graf dienen aanwezig te zijn: -medewerkers van het bedrijf, dat de werkzaamheden gaat uitvoeren -een of meer door de Gemeente (woonplaats) aan te wijzen personen, en zonodig -een of meer door uw cliënten aan te wijzen personen; 3. de stoffelijke resten worden na opgraving en identificatie zo mogelijk onmiddellijk op dezelfde wijze in het graf terug geplaatst als zij daarin werden aangetroffen en het graf dient daarna weer zo spoedig mogelijk te worden gesloten; 4. voor zover onmiddellijke terugplaatsing in verband met de wenselijk geoordeelde identificatie door middel van DNA-onderzoek niet mogelijk is, dient terugplaatsing op gelijke wijze als hiervoor onder 3. aangegeven en op een in nader overleg met de (medewerker gemeente) voornoemd nader te bepalen tijdstip te geschieden; 5. opening en heropening van het graf voor de in casu vergunde werkzaamheden mag uitsluitend geschieden op een tijdstip waarop de begraafplaats gesloten is voor publiek c.q. niet in het bijzijn van publiek, maar wel van de onder 2. hiervoor genoemde personen; 6. de uitvoering van de werkzaamheden moet geschieden met inachtneming van de daarbij gebruikelijke voorzorgsmaatregelen met betrekking tot de volksgezondheid en het noodzakelijke geneeskundige toezicht, zulks in het geval van een DNA-onderzoek na goedkeuring door (medewerker gemeente) voornoemd van een daartoe door het bedrijf (gravenbedrijf) in te dienen plan van aanpak." 1.11 Op 5 juni 2000 hebben eiseressen tegen genoemd besluit van 29 mei 2000 bezwaar ingediend bij de Burgemeester en het College van Burgemeester en Wethouders te (woonplaats). Hun bezwaren zijn gericht tegen de voorwaarden van de gemeente en zij wensen aanpassing van de voorwaarden in die zin dat -kort weergegeven- : -in de eerste voorwaarde wordt vermeld dat de gemeente de noodzakelijke kosten moet dragen; -in de derde voorwaarde het uitgangspunt moet zijn dat zo mogelijk de stoffelijke resten in oorspronkelijke staat hersteld en opnieuw gekist ter aarde worden besteld; -in de vierde voorwaarde wordt vermeld dat als onmiddellijke identificatie of preparatie niet mogelijk blijkt de resten voor nader onderzoek of preparatie ter beschikking van het gravenbedrijf worden gesteld; -in de zesde voorwaarde in plaats van het (medewerker gemeente) de regionaal inspecteur met de goedkeuring van het plan van aanpak wordt belast. 1.12 Met betrekking tot de gevorderde materiële schadevergoeding staat nog -voorzover van belang- in de correspondentie het volgende: -In de brief van de advocaat van gedaagde aan de advocaat van eiseressen van 27 maart 2000 : "(...) Alleen de kosten, verbonden aan een nieuwe grafsteen met inscriptie en de andere in mijn brief van begin februari genoemde kosten (hier zijn bedoeld de kosten van grafonderhoud van 20 jaar voor de rechthebbende en haar rechtsopvolger(s)) behoeven naar het oordeel van de Gemeente te worden vergoed. (...) uitsluitend in het geval van integrale aanvaarding is de Gemeente daarenbo-ven bereid uw kosten te vergoeden (...)." -In de brief van de advocaat van gedaagde aan eiseressen van 6 april 2000: "(..) Een kopie van deze brief zal ik naar mr. Hendriksen sturen. (...) namelijk dat de Gemeente diens kosten -vanzelfsprekend- alléén bereid was te vergoeden, indien met u door tussenkomst van mr. Hendriksen een regeling zou zijn bereikt." 2. Het geschil en de beoordeling daarvan 2.1 Eiseressen leggen aan de vordering ten grondslag dat gedaagde jegens hen wanprestatie heeft gepleegd althans onrechtmatig heeft gehandeld aangezien zij heeft gehandeld in strijd met de wet en haar eigen verordening en aangezien gedaagde tevens, in strijd met de maatschappelijke zorgvuldigheid weigerachtig blijft om een expertise toe te staan als door hen gewenst. Dit onderzoek achten zij noodzakelijk nu zij niet de overtuiging hebben dat hun familieleden zich nog in het graf bevinden. Zij achten de voorwaarden waaronder de gemeente nu verlof tot onderzoek heeft verleend te beper- kend en zij menen dat de gemeente de kosten dient te betalen waaronder die van een herbegrafenis. Zij stellen voorts dat zij als gevolg van de handelwijze van gedaagde kosten hebben moeten maken in verband met ondermeer grafbezoek en familiebezoek voor overleg benevens kosten van juridische hulp. Zij vorderen tevens smartengeld in verband met de vele grafbezoeken en noodzakelijke fami- liebijeenkomsten om gezamenlijk de schok van de heruitgifte van het graf te verwerken. Zij voeren aan dat voor de verwerking, naast de verlangde duidelijkheid met betrekking tot het graf, ook de erkenning van hun standpunt door de vaststelling van de aansprakelijkheid van de gemeente en de daaruit voortvloeiende schadevergoeding van (spoedeisend) belang is. 2.2 Gedaagde erkent dat door haar ernstige fouten zijn gemaakt. Zij heeft er dan ook naar haar oordeel alles aan gedaan om herstel in de oorspronkelijke toestand te bewerkstelligen. De herbegrafenis op (2000 ) buiten eiseressen om was noodzakelijk in verband met de privacy van de andere familie. Het graf is echter noch bij die gelegenheid noch bij de begrafenis in 1998 geruimd zoals ook telkens aan eiseressen is meegedeeld. De verklaringen die nu zijn overgelegd leveren ook bewijs van deze stelling op. De gemeente heeft niet alleen de kosten van herbegrafenis voor haar rekening genomen maar zij heeft ook een nieuwe grafsteen en 20 jaar grafonderhoud aangeboden. Tenslotte is op 29 mei jl. toestemming voor het verlangde onderzoek verleend. Nu dit onderzoek echter, gelet op de door de gemeente overgelegde bewijsmiddelen, overbodig is, is de gemeente niet gehouden de kosten daarvan te voldoen. Mede gelet op de eerdere onderhandelingen tussen partijen is herbegrafenis niet aan de orde. De gemeente stelt dat voor toewijzing van de overige vorderingen geen grond bestaat. Hiervoor verwijst zij eveneens naar hetgeen in het kader van de onderhandelingen tussen partijen is besproken en voor wat betreft de gevorderde kosten voor rechtsbijstand met name naar haar brieven van 27 maart en 6 april 2000. Zij betwist het spoedeisend belang bij toewijzing van de beide voorschotvorderingen en beroept zich op een restitutierisico. De president oordeelt als volgt. 2.3 Eiseressen zullen in hun vorderingen onder 1 worden ontvangen nu de gemeente enerzijds heeft afgezien van niet-ontvankelijkheidsverweren en -mede gelet op het door eiseressen ingediende bezwaarschrift- van niet-ontvankelijkheid niet is gebleken. 2.4 Achtereenvolgens zullen de verschillende vorderingen worden besproken. 2.5 De onafhankelijke expertise op kosten van gedaagde Het staat tussen partijen vast dat de gemeente de opzegging van het grafonderhoud op 15 september 1998 ten onrechte heeft geinterpreteerd als opzegging van het grafrecht. De gemeente heeft ver- volgens ten onrechte de grafsteen laten verwijderen en zij heeft, mede op grond van het feit dat de laatste vermelde datum van begraving in de administratie abusievelijk het jaartal 1985 vermeldde, het graf ten onrechte opnieuw uitgegeven voor een begrafenis van een lid van een andere familie. Toen ter gelegenheid van de voorbereiding van deze begrafenis bleek dat de laatst begraven persoon in het graf in 1995 was begraven, is van gemeentewege deze aanwijzing dat het graf nog niet had mogen worden uitgegeven, op grond van de wettelijke in acht te nemen grafrust van 10 jaren, bewust genegeerd door een -blijkens het verslag van (medewerker gemeente)- overweging in het belang van de andere familie te maken. Het is niet in geschil dat de gemeente op grond hiervan in elk geval gehouden was om het graf terug te brengen in de toestand van voor dat de grafsteen werd verwijderd en het graf in (1998) werd geopend. De gemeente heeft de gevolgen hiervan deels ongedaan gemaakt door de herbegrafenis van de in het familiegraf (naam van eiseressen) begraven persoon. Daarnaast heeft zij aangeboden om de kosten van een nieuw grafmonument te voldoen en om 20 jaar grafonderhoud te betalen. De gemeente kan echter worden verweten dat zij de schijn heeft gewekt dat het graf geruimd was. Zij heeft niet alleen ten gevolge van diverse fouten ten onrechte het graf uitgegeven waarbij normaliter de stoffelijke resten worden gelicht, zoals onder meer blijkt uit genoemd verslag van (medewerker gemeente), maar ook komt in de gemeentelijke administratie enkele malen het woord "geruimd" voor. Door niet in te stemmen met het onderzoek als door eiseressen verlangd, een onderzoek dat op niet mis te verstane wijze de begrijpelijke vrees bij eiseressen had kunnen ontzenuwen, heeft de gemeente onvoldoende adequaat gereageerd op de ontstane situatie. De van haar zijde komende verklaringen zijn hiertoe niet voldoende en de kosten van nader onderzoek dienen dan ook aan de gemeente te worden toegerekend. Voorlopig oordelend is het eerste bezwaar van eiseressen tegen het verleende verlof dan ook gegrond. De president acht het bezwaar met betrekking tot de derde voorwaarde ongegrond voorzover eiseressen een herbegrafenis wensen van drie gescheiden stoffelijke overschotten in nieuwe kisten. Nog afgezien van de mogelijkheid daartoe -die door gedaagde wordt weersproken- is gedaagde slechts gehouden om het graf zoveel mogelijk terug te brengen in de situatie vergelijkbaar met die van voor dat het graf werd geopend in (1998). Het gerechtvaardigde belang van eiseressen bestaat er immers uit om zekerheid te verkrijgen dat hun drie familieleden daar nog begraven liggen. Er bestaat voorshands geen aanleiding aan te nemen dat de door eiseressen gewenste situatie overeenkomt met die van 1998 zodat voorzover eiseressen hun vordering toegewezen willen zien zonder deze beperking de president dit zal afwijzen. De president ziet evenmin aanleiding om de vierde voorwaarde aan te passen in de door eiseressen be- doelde zin. Immers de zinsnede "voor zover onmiddellijke terugplaatsing in verband met de wenselijk geoordeelde identificatie door middel van DNA-onderzoek niet mogelijk is" laat voldoende ruimte om -afhankelijk van het goedgekeurde plan van aanpak- de resten voor nader onderzoek ter beschikking te kunnen stellen van het gravenbedrijf. Voor het overige valt niet in te zien wat voor beperking overigens in de voorwaarde is gelegen. Ten slotte kan aan het bezwaar tegen de zesde voorwaarde op eenvoudige wijze worden tegemoet gekomen doordat de gemeente heeft aangeboden de burgemeester te belasten met de goedkeuring waartegen eiseressen geen bezwaar hebben gemaakt. Gelet op het bovenstaande zal de vordering met betrekking tot het onderzoek worden toegewezen in voege als hierna te vermelden. 2.6 Met betrekking tot de gevorderde herbegraving volstaat de president met verwijzing naar zijn overwegingen met betrekking tot het bezwaar van eiseressen tegen de derde voorwaarde van de gemeente als hierboven onder punt 2.5 met dien verstande dat de kosten van terugplaatsing van de resten na onderzoek op de wijze als onder punt 3 van haar voorwaarden vermeld voor rekening van de gemeente dienen te komen. 2.7 Met betrekking tot plaatsing van een grafmonument overweegt de president dat de kosten daarvan -als onvoorwaardelijk toegezegd- voor rekening komen van de gemeente. 2.8 Met betrekking tot de gevorderde dwangsom van f 5000,- per dag ziet de president geen aanleiding deze toe te wijzen nu ervan wordt uitgegaan dat de gemeente als overheidslichaam dat ook zonder de onderhavige uitspraak zal respecteren en uitvoeren. 2.9 Met betrekking tot het gevorderde verbod om de rust te verstoren acht de president een verbod op zijn plaats zij het beperkt in duur en omvang in voege als na te melden. 2.10 Met betrekking tot de gevorderde materiële schadevergoeding is het spoedeisend belang gesteld en voldoende aannemelijk gemaakt. De president acht de kosten van juridische bijstand verleend door de voorgaande raadsman redelijke kosten ter voldoening buiten rechte en als zodanig voor vergoeding in aanmerking komend. Weliswaar heeft gedaagde zich beroepen op de hierboven onder 1.12 geciteerde brieven maar in deze brieven valt geen grondslag voor de betwisting van deze vordering te lezen. Nu eiseressen deze kosten met een factuur hebben onderbouwd terwijl gedaagde terzake de hoogte evenmin gemotiveerd verweer heeft gevoerd terwijl de kosten gegeven de aard van de bemoeienissen niet bovenmatig zijn zal deze vordering worden toegewezen. Voor het overige acht de president op basis van hetgeen eiseressen hebben aangevoerd in samen- hang met de stukken aannemelijk dat de bodemrechter zal oordelen dat eiseressen kosten hebben moeten maken. Bij de begroting van het schadebedrag wordt in aanmerking genomen een redelijk aantal bezoeken aan de advocaat, alsmede redelijk te achten telefoonkosten. Daarnaast acht de President een aantal bijeenkomsten van de familie het rechtstreeks gevolg van de gerezen problemen, zodat ook de redelijke kosten daarvan in aanmerking worden genomen. Hetzelfde geldt voor het onderhouden van contact per post en telefoon met familie in Nieuw Zeeland en Curaçao. Ook kosten van grafbezoek kunnen in beperkte mate redelijk worden geacht, evenals nog te maken voor nieuw rouwbloemwerk als de vroegere situatie zover mogelijk is hersteld. Met het verkrijgen van nadere informatie zal inderdaad ook enig bedrag gemoeid zijn geweest. Alles bijeen begroot de President de schade voorshands op het daadwerkelijk onder deze titel gevorderde bedrag van f 5000,-, zodat dit bij wege van voorschot zal worden toegewezen nu het restitutierisico onvoldoende zwaarwegend is. Voor het meerdere zou geen aanleiding bestaan omdat het door eiseressen overgelegde overzicht van kosten wegens gebrek aan specificatie en onderbouwing niet als richtsnoer te hanteren valt. 2.11 Met betrekking tot de gevorderde immateriële schadevergoeding Ten aanzien van het onderhavige onderdeel van de vordering dient voorop te worden gesteld dat slechts dan aanleiding kan bestaan voor toewijzing indien zich voordoet een geval als bedoeld in art. 6:106 lid 1 sub b, in het bijzonder dat sprake is van een in relevante mate zijn aangetast in zijn persoon. Het feit dat om de hiervoor uiteengezette redenen en samenloop van omstandigheden eiseressen onverhoeds zijn geconfronteerd met de verdwijning van het graf van hun familieleden en de daarop volgende reeks van gebeurtenissen, brengt mede dat inderdaad van een dergelijke aantasting van de persoon, in het bijzonder van schending van de persoonlijke levenssfeer gesproken kan worden. Immers, enerzijds kan de vergelijking worden gemaakt met de zgn. shockschade die in de jurisprudentie is aanvaard, en anderzijds is hier sprake van beduidend meer dan een zich persoonlijk gekwetst voelen of louter gevoelens van onvrede en ongenoegen. Er is dan ook sprake van ernstige schending van de persoonlijke levenssfeer, die maken dat de onderhavige gedragingen vallen onder genoemd artikel. Derhalve is de vraag aan de orde op welk bedrag de onderhavige schade dan moet worden gesteld. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen het aanbod dat de gemeente heeft gedaan om het grafmonument te plaatsen en gedurende 20 jaar het graf onderhoudsvrij ter beschikking te stellen. Daarnaast is in het laatste Smartengeldnummer van Verkeersrecht aansluiting gezocht bij de daar behandelde gevallen als een ten onrechte plaatsgevonden hebbende ontruiming (nr: 881), het moeten vliegen in technisch onvolkomen vliegtuig (nr: 883), ten onrechte uitgesproken rij-ontzegging (nr: 886) en ernstige geluidsoverlast (nr: 890). Alle omstandigheden van de onderhevige kwestie in aanmerking nemende, acht de President een immateriële schadevergoeding van f 3000,- op zijn plaats. 2.12 Gedaagde zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. BESLISSING: De president: I. Beveelt gedaagde om binnen twee weken na betekening van dit vonnis opgraving en schouwing en of DNA-onderzoek van alle in en onder het graf aanwezige stoffelijke resten te laten verrichten op haar kosten, teneinde middels onafhankelijke expertise, uit te voeren door het bedrijf (gravenbedrijf), tot vaststelling te komen van de identiteit van de aldaar thans begraven overledenen onder de volgende voorschriften: 1. opgraving, schouwing en de overige voor de identificatie van de overledenen noodzakelijke werkzaamheden dienen zorgvuldig en met de vereiste piëteit en voor zoveel mogelijk ter plaatse te geschieden op een in overleg met (medewerker gemeente), (medewerker gemeente) van de Gemeente (woonplaats) nader te bepalen tijdstip; 2. bij het openen van het graf, het uitvoeren van de noodzakelijke werkzaamheden (ter plaatse) en het weer sluiten van het graf dienen aanwezig te zijn: -medewerkers van het bedrijf, dat de werkzaamheden gaat uitvoeren -een of meer door de Gemeente (woonplaats) aan te wijzen personen, en eiseressen of een of meer door eiseressen aan te wijzen personen; 3. de stoffelijke resten worden na opgraving en identificatie zo mogelijk onmiddellijk op dezelfde wijze in het graf terug geplaatst als zij daarin werden aangetroffen en het graf dient daarna weer zo spoedig mogelijk te worden gesloten, alles op kosten van gedaagde; 4. voor zover onmiddellijke terugplaatsing in verband met de wenselijk geoordeelde identificatie door middel van DNA-onderzoek niet mogelijk is, dient terugplaatsing op gelijke wijze als hiervoor onder 3. aangegeven en op een in nader overleg met (medewerker gemeente) voornoemd nader te bepalen tijdstip te geschieden; 5. opening en heropening van het graf voor de in casu vergunde werkzaamheden mag uitsluitend geschieden op een tijdstip waarop de begraafplaats gesloten is voor publiek c.q. niet in het bijzijn van publiek, maar wel van de onder 2. hiervoor genoemde personen; 6. de uitvoering van de werkzaamheden moet geschieden met inachtneming van de daarbij gebruikelijke voorzorgsmaatregelen met betrekking tot de volksgezondheid en het noodzakelijke geneeskundige toezicht, zulks in het geval van een DNA-onderzoek na goedkeuring door de (waarne- mend) burgemeester van (woonplaats) van een daartoe door het bedrijf (gravenbedrijf) in te dienen plan van aanpak. II. Beveelt gedaagde om binnen zes weken na het opnieuw sluiten van het graf over te gaan tot herplaatsing van een grafmonument op haar kosten en in overleg met en in aanwezigheid van eise- ressen. III. Verbiedt gedaagde de rust van dit graf op enigerlei wijze te verstoren, anders dan voor het laten verrichten van deze expertise en terugplaatsen van de stoffelijke resten en het plaatsen van het grafmonument noodzakelijk is en in elk geval gedurende 20 jaren, behoudens toestemming van eiseressen of hun rechtsopvolger(s); IV. Veroordeelt gedaagde tot betaling bij wijze van voorschot aan eiseressen op de door gedaagde te vergoeden materiële schade van f 16.996,40 als voorschot op de aan eiseressen verschuldigde materiële schadevergoeding, alsmede als voorschot op de immateriële schavergoeding een bedrag van f 3000,- te vermeerderen met de wettelijke interessen vanaf de dag der dagvaarding tot aan die der algehele voldoening; V. Veroordeelt gedaagde in de kosten van dit geding. Deze kosten worden, voorzover tot op heden aan de zijde van eiseressen gevallen, begroot op f 1.339,15 voor verschotten en f 1.550,- voor procureurssalaris. VI. Verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad. VII. Wijst af het meer of anders gevorderde. Aldus gewezen door mr. E.A. Maan, president, en in het openbaar uitgesproken op 14 juni 2000 in tegenwoordigheid van de griffier.