Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA6274

Datum uitspraak2000-06-22
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureRaadkamer
Instantie naamRechtbank Leeuwarden
Zaaknummers00/136
Statusgepubliceerd


Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE LEEUWARDEN VERZOEKSCHRIFT OPHEFFING VOORLOPIGE MAATREGEL rekestnummer 00/136 De economische raadkamer in de arrondissementsrechtbank te Leeuwarden. BESCHIKKING van de arrondissementsrechtbank te Leeuwarden, raadkamer voor economische strafzaken, op het verzoekschrift van: [naam], gevestigd te [plaats], [adres], postcode [ ], strekkende tot opheffing van de voorlopige maatregel ex artikel 28 van de Wet op de economische delicten d.d. 14 juni 2000. Het verzoekschrift is op 19 juni 2000 behandeld in raadkamer blijkens het daarvan opgemaakte proces-verbaal. OVERWEGINGEN: Bij de behandeling is de rechtbank gebleken dat op 14 juni 2000 de voorlopige maatregel onder kenmerk VM 2/2000 aan verzoekster is betekend. Verzoekster heeft aangevoerd dat aan de officier van justitie geen bevoegdheid is toegekend om een voorlopige maatregel op te leggen, gelet op de aard, strekking en omvang van de door hem opgelegde voorlopige maatregel. De voorlopige maatregel komt de facto neer op een gedeeltelijke stillegging van het bedrijf van verzoekster nu in casu een kerntaak van de onderneming, namelijk het aanvoeren van afvalstoffen wordt getroffen, een bevoegdheid die enkel toekomt aan de rechtbank op grond van artikel 29 van de Wet op de economische delicten. Daarnaast bestrijdt verzoekster dat de te beschermen belangen een onmiddellijk ingrijpen vereisen, dat er sprake zou zijn van ernstige bezwaren tegen verzoekster - waarbij verzoekster zich heeft beroepen op overmacht nu er door diverse oorzaken geen goederen konden worden afgevoerd - en dat voldaan zou zijn aan beginselen van een behoorlijke procesorde (proportionaliteit en subsidiariteit). In de door de Provincie Fryslân aan verzoekster krachtens de nieuwe Wet milieubeheer afgegeven vergunning van 11 augustus 1999, kenmerk MO/98-48142 en de daarbij behorende voorschriften, van kracht geworden op 27 september 1999, worden waarden aangegeven van hoeveelheden aan materialen die maximaal binnen de inrichting van verzoekster, [naam], mogen worden opgeslagen. Gelet op de aan de rechtbank ter beschikking staande stukken is de rechtbank gebleken dat de in de door de vergunning van de Provincie Fryslân genoemde maximaal toegestane hoeveelheden A-hout, B-hout, spaanplaatafval en BSA residu op grove wijze zijn overschreden. De rechtbank heeft naast eerder genoemde vergunning met name acht geslagen op de navolgende stukken: - het schrijven van de Provincie Fryslân, gedateerd 27 maart 2000, inhoudende onder meer de zogenaamde opleveringscontrole d.d. 8 maart 2000; - het door IWACO, adviesbureau voor water en milieu, in samenwerking met RISC "Fire and Safety" Services uitgebrachte rapport Risico-analyse broei bouw en sloopafval d.d. 5 juni 2000; - het proces-verbaal van bevindingen van de politie regio Friesland, milieurechercheteam Friesland, nummer 2000050176-1, d.d. 6 juni 2000 en - de bestuursdwangaanschrijving van de Gedeputeerde Staten van Fryslân, uitgereikt d.d. 6 juni 2000 aan verzoekster. Gelet op de aanmerkelijke overschrijding van de in de vergunning toegestane hoeveelheden opgeslagen materialen en de veiligheidsrisico's die dat met zich meebrengt; het feit dat er sinds 8 maart 2000 geen terugloop van de volumehoeveelheden heeft plaatsgevonden, doch eerder een toename daarvan en het feit dat door de provincie het plan van aanpak van verzoekster als onvoldoende wordt aangemerkt, is de rechtbank van oordeel dat de aard en de ernst van de hiervoor genoemde omstandigheden zodanig zijn dat de belangen, die door het vermoedelijk overtreden voorschrift worden beschermd, een onmiddellijk ingrijpen vereisen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er voor de officier van justitie voldoende zwaarwegende redenen waren een dergelijke voorlopige maatregel uit te vaardigen. Ten aanzien van de omvang van de maatregel merkt de rechtbank het volgende op. Gezien de inhoud van de maatregel beoogt de officier van justitie het volume van de met name genoemde depots te stabiliseren door te bevelen dat verzoekster zich onthoudt van het verder (aanvullend) storten of opslaan van A-hout, B-hout, spaanplaatafval en/of BSA residu op het terrein van de [naam] aan de [adres en plaats]. Naar het oordeel van de rechtbank impliceert deze maatregel niet een gedeeltelijke stillegging van het bedrijf zoals bedoeld in artikel 29 van de Wet op de economische delicten. De aan- en afvoer van afvalstoffen blijft mogelijk, indien en voorzover deze activiteiten niet leiden tot een verdere overschrijding van de reeds op het terrein aanwezige hoeveelheden hiervoor met name genoemde materialen. Dat houdt naar het oordeel van de rechtbank in dat in beginsel de bedrijfsactiviteiten doorgang kunnen vinden. Van een overschrijding van de bevoegdheid van de officier van justitie ex artikel 28 van de Wet op de economische delicten, zoals door verzoekster is gesteld, is geen sprake. Derhalve is de officier van justitie bevoegd de onderhavige voorlopige maatregel aan verzoekster op te leggen. De rechtbank acht derhalve in het door verzoekster gestelde geen grond aanwezig de aangevallen voorlopige maatregel te wijzigen of op te heffen. BESLISSING: De rechtbank wijst het verzoek af. Deze beslissing is gegeven op 22 juni 2000 door mrs. H.G. Aaldriks, voorzitter, R.S. Wegener Sleeswijk en G.M. Meijer-Campfens, rechters, bijgestaan door dhr. A.E. Tuinstra, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 juni 2000. Deze beslissing is getekend door de voorzitter en de griffier.