Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA6369

Datum uitspraak2000-05-02
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Groningen
ZaaknummersAWB 98/674 CSV V13
Statusgepubliceerd


Indicatie

Automatiseringsspecialisten i.c. verzekeringsplichtig. Verweerder heeft eiseres betreffende twee automatiseringsspecialisten een afrekening gezonden m.b.t. de door eiseres over 1993 verschuldigde premies ingevolge de ZW, WW en WAO, alsmede een boete opgelegd m.b.t. de over 1993 verschuldigde premies. Rb.: Verweerder heeft i.c. uit de in het looncontrolerapport opgenomen onderzoeksgegevens in voldoende mate kunnen afleiden dat sprake was van een privaatrechtelijke dienstbetrekking tussen eiseres en de beide automatiseringsdeskundigen. De Rb. hecht in dit verband met name belang aan het feit dat betrokkenen blijkens het rapport de werkzaamheden persoonlijk hebben verricht, dat vervanging gelet op de aard van de werkzaamheden niet aannemelijk was, dat er sprake is geweest van loonbetaling, aangezien betrokkenen de gewerkte uren aan eiseres factureerden, en dat er op uurbasis werd gedeclareerd en urenverantwoordingslijsten werden ingevuld. Verder acht de rechtbank van wezenlijk belang dat betrokkenen zich tegenover de opdrachtgever dienden te presenteren als C- medewerker. Eiseres heeft de juistheid van deze gegevens niet, althans onvoldoende, bestreden. Weliswaar heeft zij betwist dat de betrokken arbeidsverhoudingen verzekeringsplichtig waren, maar deze stelling heeft zij niet met kracht van argumenten onderbouwd. Dat betrokkenen zelfstandig zouden zijn doet niet af aan het feit dat zij hier in dienstbetrekking stonden. Anders dan eiseres veronderstelt, behoefde verweerder dan ook geen nader onderzoek te doen naar de zelfstandigheid van betrokkenen. Beroep ongegrond. Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv), verweerder. mr. G. Laman


Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE GRONINGEN SECTOR BESTUURSRECHT ENKELVOUDIGE KAMER Reg.nr.: AWB 98/674 CSV V13 U I T S P R A A K inzake het geschil tussen Origin Nederland B.V., gevestigd te Eindhoven, rechtsopvolger van BSO/IS-Groningen B.V., eiseres, gemachtigde: mr G.A.M. Lieshout, advocaat en procureur te Amsterdam, en het bestuur van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv), als rechtsopvolger van de Bedrijfsvereniging voor Bank- en Verzekeringswezen, Groothandel en Vrije Beroepen, verweerder. 1. PROCESVERLOOP Verweerder heeft bij besluit van 28 mei 1998, kenmerk: ARA-pbz/Hsb WG 025-120.083.60-01-01, het bezwaarschrift van eiseres van 8 mei 1996, gericht tegen de correctienota's van 12 april 1996, ongegrond verklaard en het bezwaarschrift van eiseres van 15 mei 1996, gericht tegen de boetenota van 3 mei 1996, gegrond verklaard. Eiseres heeft tegen dit besluit bij beroepschrift van 8 juli 1998 (met bijlage) op nader in het beroepschrift aangegeven gronden beroep ingesteld. Verweerder heeft op 15 september 1998 de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank toegezonden en heeft op 12 oktober 1998 een verweerschrift ingediend. Afschriften van de gedingstukken zijn, voor zover niet door hen ingediend, door de griffier aan partijen toegezonden. Het geschil is behandeld ter terechtzitting van de enkelvoudige kamer van de rechtbank van 4 april 2000. Eiseres is aldaar verschenen bij haar gemachtigde. Verweerder heeft zich ter zitting doen vertegenwoordigen door H. Ballendux. 2. RECHTSOVERWEGINGEN 2.1. De feiten. Eiseres exploiteert een bedrijf dat zich bezighoudt met dienstverlening, advisering en ontwikkeling op het gebied van automatisering. Op 27 december 1995 is door de looninspecteur H. Benschop een looncontrolerapport met betrekking tot eiseres aan verweerder uitgebracht. In dit rapport wordt gesteld dat een aantal door tussenkomst van eiseres werkzame personen op grond van artikel 3 van het Koninklijk Besluit van 24 december 1986, Stb. 655 (verder te noemen: artikel 3 KB), als verzekerd ingevolge de Ziektewet (ZW), de Ziekenfondswet (ZFW), de Werkloosheidswet (WW) en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) beschouwd dienen te worden, en deswege over het jaar 1993 alsnog premie vastgesteld dient te worden ten laste van eiseres. Blijkens voornoemd rapport hebben dhr. [Z] ([Z] Software B.V. te [vestigingsplaats]) en mw. X (Landmark Software Design Group Inc. te Boomzwaag) in 1993 werkzaamheden verricht ten behoeve van de vestiging van eiseres te Groningen bij de NAM, respectievelijk PTT-Telecom en Avero. Verweerder heeft eiseres bij brief van 8 januari 1996 een afschrift van bovenbedoeld looncontrolerapport doen toekomen en heeft daarbij meegedeeld dat is gebleken dat eiseres niet, niet juist of niet volledig heeft voldaan aan de verplichting tot het doen van loonopgave als bedoeld in artikel 10 van de Coördinatiewet Sociale Verzekering (CSV). Daarbij is meegedeeld dat eiseres in verband hiermee ambtshalve correctienota's zal ontvangen. Verweerder heeft bij nota's van 12 april 1996 een afrekening aan eiseres verzonden met betrekking tot de door eiseres over 1993 verschuldigde premies ingevolge de ZW, de WW en de WAO en heeft bij nota van 13 mei 1996 een boete aan eiseres opgelegd met betrekking tot de door eiseres over 1993 verschuldigde premies. Hiertegen heeft eiseres bij brieven van 8 mei 1996 en 21 mei 1996 bezwaar aangetekend bij verweerder. Bij brief van 10 oktober 1997 heeft verweerder aan eiseres medegedeeld de beide betrokkenen eveneens als verzekerd op grond van artikel 3 van voornoemde sociale verzekeringswetten aan te merken. Eiseres heeft hierop bij brief van 7 november 1997 gereageerd. Op 17 februari 1998 is eiseres gehoord. Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van eiseres tegen de correctienota's ongegrond verklaard en de bezwaren van eiseres tegen de boetenota gegrond verklaard. Verweerder heeft de boetenota ingetrokken, waarbij hij heeft gesteld dat niet is gebleken van opzet of grove schuld, maar is bij zijn standpunt gebleven dat het verzuim van eiseres dient te worden geregistreerd. Verweerder heeft verder de opgelegde correctienota's van 12 april 1996 met 10% gematigd vanwege de lange duur van de bezwaarfase. Tegen dit besluit heeft eiseres beroep ingesteld. 2.2. Standpunten van partijen. Eiseres heeft allereerst aangevoerd dat het onderzoek van verweerder diens stelling dat [Z] en [X] verzekeringsplichtig zijn niet kan dragen. Eiseres is van mening dat voornoemd onderzoek te algemeen en te weinig feitelijk is geweest. Verder heeft verweerder, naar de mening van eiseres, zonder nader onderzoek naast het eerder ingenomen standpunt inhoudende dat sprake is van verzekeringsplicht op grond van artikel 3 KB, gesteld dat sprake is van verzekeringsplicht op grond van artikel 3 van de ZW, de WW en de WAO. Verder heeft eiseres betoogd dat er geen sprake is van verzekeringsplicht aangezien niet is voldaan aan de daarvoor geldende vereisten als bedoeld in artikel 3 van de ZW, de WW en de WAO of artikel 3 KB. Eiseres heeft er verder op gewezen dat verweerder voor 1993 nimmer verzekeringsplicht heeft aangenomen voor automatiseringsspecialisten die door tussenkomst werkzaamheden hebben verricht. Eiseres vraagt zich in dit verband dan ook af of er mogelijkerwijs sprake is van een wijziging van het door verweerder gevoerde beleid. Ten slotte heeft eiseres aangevoerd dat verweerder ten onrechte het verzuim van eiseres heeft geregistreerd, aangezien er geen sprake is van verwijtbaarheid. Verweerder heeft in zijn bestreden besluit en verweerschrift aangevoerd dat beide betrokkenen primair als verplicht verzekerd dienen te worden aangemerkt op grond van artikel 3 van de sociale verzekeringswetten. De twee betrokken personen hebben de werkzaamheden feitelijk steeds persoonlijk verricht en konden, gelet op de specialistische kennis en ervaring van beiden, niet worden vervangen, factureerden de gewerkte uren aan eiseres (er werd op uurbasis gedeclareerd) en dienden zich naar de opdrachtgever toe te presenteren als medewerkers van eiseres. Subsidiair dienen beide betrokkenen als verzekerd te worden aangemerkt daar zij persoonlijk arbeid verrichtten bij een derde door tussenkomst van een persoon of lichaam als omschreven in artikel 3 KB. Verweerder is verder van mening dat het onderzoek naar de verzekeringsplicht van beide betrokkenen en de premieplicht van eiseres voldoende zorgvuldig is geweest. Verweerder heeft verder aangevoerd nimmer, geschreven dan wel ongeschreven, de toepassing van artikel 3 KB ten aanzien van automatiseringsdeskundigen te hebben uitgesloten. Er is derhalve terzake hiervan geen sprake van enige wijziging van beleid sinds 1993. Met betrekking tot de registratie van het verzuim van eiseres heeft verweerder opgemerkt dat hij daartoe op grond van het Besluit Administratieve Boeten Coördinatiewet verplicht is. 2.3. Beoordeling van het geschil. Ingevolge artikel 3 ZW is, voorzover hier van belang, verzekerd ingevolge die wet de werknemer die in privaatrechtelijke dienstbetrekking staat. De artikelen 3 WW en 3 WAO bevatten overeenkomstige bepalingen. Ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, ZFW, is verzekerd ingevolge de ZFW degene die, voor zover hier van belang, is verzekerd ingevolge de ZW. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van het Besluit van 24 december 1986, Stb 655, houdende vaststelling van een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in art. 5 ZW, WW en WAO, wordt als dienstbetrekking beschouwd de arbeidsverhouding van de persoon die persoonlijk arbeid verricht ten behoeve van een derde door tussenkomst van de natuurlijke persoon tot wie of van het lichaam tot welk de arbeidsverhouding bestaat. De rechtbank overweegt als volgt. Verweerder heeft aan zijn bestreden besluit het looncontrolerapport van 27 december 1995 ten grondslag gelegd. Aan de beoordeling van arbeidsverhoudingen als thans in geding, dient een gedegen onderzoek naar deze verhoudingen vooraf te gaan. Er dient voldoende zicht te bestaan op de aard van de door de automatiseringsdeskundigen uitgevoerde werkzaamheden, de omstandigheden waaronder deze zijn verricht en de precieze relatie van deze deskundigen met zowel degene met wie de arbeidsverhouding bestaat als de opdrachtgever. De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft in dit verband een aantal vragen geformuleerd die behulpzaam kunnen zijn bij de beantwoording van de vraag of de te beoordelen arbeidsverhouding dient te worden gekwalificeerd als een privaatrechtelijke dienstbetrekking, of als een fictieve dienstbetrekking als bedoeld in artikel 5, aanhef en onder d van voornoemde wetten, in verbinding met artikel 3 van het KB. De rechtbank verwijst naar de uitspraken van de CRvB van 27 februari 1997 (RSV 97/149) en 12 juni 1997 (RSV 97/289). De rechtbank ziet zich gesteld voor beantwoording van de vraag of het door verweerder naar de in geding zijnde arbeidsverhoudingen ingestelde onderzoek, dat zijn weerslag heeft gekregen in het looncontrolerapport van 27 december 1995, de conclusie van verweerder dat sprake is van verzekeringsplichtige arbeidsverhoudingen, kan dragen. In het kader van het onderzoek heeft een controle van de (loon)administraties van eiseres plaatsgevonden, zijn andere bescheiden - waaronder overeenkomsten en opdrachtspecificaties - geraadpleegd en zijn gesprekken gevoerd met vertegenwoordigers van eiseres. Met de betrokken automatiseringsdeskundigen en de opdrachtgevers voor wie de werkzaamheden zijn verricht zijn geen gesprekken gevoerd. Genoemd looncontrolerapport vermeldt als uitkomst van het onderzoek (onder meer) het volgende. De werkzaamheden bij derden door tussenkomst van eiseres worden verricht door het eigen personeel en, in mindere mate, door personen die niet in vaste dienst staan. Laatstgenoemden dienden de arbeid persoonlijk te verrichten. Zij dienden zich blijkens de overeenkomst tussen eiseres en betrokkenen tegenover de opdrachtgever te presenteren als BSO medewerker. Gelet op de aard van de werkzaamheden is het niet aannemelijk dat zij zich konden laten vervangen. De gewerkte uren werden aan de betreffende BSO vestiging gefactureerd en dienden te worden beschouwd als tegenprestatie voor verrichte werkzaamheden en derhalve als loon. [Z] heeft tot 30 juni 1993 in loondienst gewerkt bij een ander bedrijf en is daarna voor zichzelf begonnen. Kamer van Koophandel (KvK): BV - werkzame personen - 1. Per 1 juli 1993 heeft [Z] gedurende 6 maanden voor BSO bij de NAM. De werkzaamheden betroffen het onderhoud van financiële applicaties. In deze 6 maanden werkte hij gemiddeld meer dan 5 dagen per week gedurende 8 uur per dag. [X] is tot 15 december 1992 in loondienst. Van 13 april tot en met 14 juni 1992 is zij in loondienst bij BSO. In 1993 (vanaf januari elke maand, behalve juni en juli) heeft zij, nadat zij voor zichzelf is begonnen (KvK: Inc. - werkzame personen: 0), ten behoeve van eiseres bij PTT-telecom en Avero gewerkt. De werkzaamheden betroffen de ontwikkeling van software. De inspecteur heeft van deze werkzaamheden geen contracten gezien. Echter, gelet op het ontbreken van werkzame personen in het bedrijf van [X], is wel sprake van persoonlijke arbeid. [X] werkte met uitzondering van de maanden juni en juli van 1993 wisselend tussen de 32 uur en 169 uur per maand ten behoeve van eiseres bij Avero en de PTT. Eiseres moet worden toegegeven dat de wijze waarop het onderzoek heeft plaatsgevonden op onderdelen niet bijzonder fraai is te noemen. In gevallen als de onderhavige ligt het immers in de rede dat, ten einde een volledig beeld te verkrijgen van de aard van de werkzaamheden en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht ook de betrokken automatiseringsdeskundigen zelf en de opdrachtgevers daarover worden geraadpleegd. Gebeurt dit niet, dan bestaat het risico dat door het ontbreken van een voldoende concreet beeld een beoordeling van die arbeidsverhoudingen in het kader van de hiervoor vermelde wetsbepalingen evenmin kan plaatsvinden. De rechtbank ziet hierin evenwel onvoldoende grond voor vernietiging van het bestreden besluit. Daartoe overweegt zij dat verweerder in dit geval uit de hiervoor vermelde, in het looncontrolerapport opgenomen onderzoeksgegevens in voldoende mate heeft kunnen afleiden dat sprake was van een privaatrechtelijke dienstbetrekking tussen eiseres en de beide automatiseringsdeskundigen. De rechtbank hecht in dit verband met name belang aan het feit dat betrokkenen blijkens het rapport de werkzaamheden persoonlijk hebben verricht, dat vervanging gelet op de aard van de werkzaamheden niet aannemelijk was, dat er sprake is geweest van loonbetaling, aangezien betrokkenen de gewerkte uren aan eiseres factureerden, en dat er op uurbasis werd gedeclareerd en urenverantwoordingslijsten werden ingevuld. Verder acht de rechtbank van wezenlijk belang dat betrokkenen zich tegenover de opdrachtgever dienden te presenteren als BSO-medewerker. Eiseres heeft de juistheid van deze gegevens niet, althans onvoldoende, bestreden. Weliswaar heeft zij betwist dat de betrokken arbeidsverhoudingen verzekeringsplichtig waren, maar deze stelling heeft zij niet met kracht van argumenten onderbouwd. Dat betrokkenen zelfstandig zouden zijn doet niet af aan het feit dat zij hier in dienstbetrekking stonden. Anders dan eiseres veronderstelt, behoefde verweerder dan ook geen nader onderzoek te doen naar de zelfstandigheid van betrokkenen. Terzake van de registratie van het verzuim overweegt de rechtbank als volgt. Nu verweerder terecht heeft aangenomen dat [Z] en [X] werknemers waren in de zin van de sociale verzekeringswetten en eiseres geen melding aan verweerder heeft gedaan van de door hen verrichte werkzaamheden en het hun uitbetaalde loon, staat vast dat eiseres niet heeft voldaan aan de ingevolge artikel 10 CSV op haar rustende inlichtingenplicht. Dit betekent dat zij een verzuim heeft gepleegd als bedoeld in het Besluit Administratieve Boeten Coördinatiewet. Verweerder is gehouden dit verzuim te registreren. Op grond van het hiervoor overwogene komt de rechtbank tot de slotsom dat het beroep van eiseres ongegrond dient te worden verklaard. 3. BESLISSING De Arrondissementsrechtbank te Groningen, sector Bestuursrecht, enkelvoudige kamer, RECHT DOENDE, - verklaart het beroep ongegrond. Aldus gegeven door mr G. Laman, rechter en in het openbaar door hem uitgesproken op 2 mei 2000, in tegenwoordigheid van H. Siebers als griffier. De griffier, wnd. De rechter De rechtbank wijst er op dat partijen en andere belanghebbenden binnen 6 weken na de dag van verzending van deze uitspraak daartegen hoger beroep kunnen instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA in Utrecht. Afschrift verzonden op: 2 mei 2000 typ: cbr