Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA6372

Datum uitspraak2000-04-28
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Leeuwarden
Zaaknummers98/909 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij de vraag of art. 43a WAO moet worden toegepast, ook indien er geen sprake is van een relevante medische verslechtering, dient een arbeidskundige beoordeling plaats te vinden. Weigering om eiseres in aanmerking te brengen voor een WAO-uitkering, omdat de (toegenomen) arbeidsongeschiktheid niet voortkomt uit dezelfde ziekteoorzaak. Rb.: Onder verwijzing naar de mededeling 96.93B van 21 juni 1996 van het voormalige Tijdelijk instituut voor coördinatie en afstemming (Tica), inhoudende een Beleidsadvies toegenomen arbeidsongeschiktheid door dezelfde oorzaak (hierna: de Tica-mededeling) is onder meer aangegeven dat de verzekeringsarts aannemelijk maakt "of de mogelijkheden van de cliënt om te functioneren sedert het laatste onderzoek duidelijk afgenomen zijn. Indien dit niet het geval is, kan de beoordeling met die conclusie afgesloten worden. Wanneer de mogelijkheden wél afgenomen zijn, beoordeelt de verzekeringsarts of dit in overwegende mate voortvloeit uit dezelfde oorzaken als de oorspronkelijke (….). Indien hij tot de conclusie komt dat overwegend andere oorzaken een rol spelen, kan de beoordeling met die conclusie afgesloten worden." Uit de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep m.b.t. de toepassing van art. 37 WAO, een artikel dat net als art. 43a WAO ziet op verhoging (zij het eerst na een wachttijd van 52 weken) van de uitkering bij toegenomen arbeidsongeschiktheid, blijkt dat ook indien er geen sprake is van een relevante verslechtering van de toestand van een betrokkene in medisch opzicht, gelet op de omschrijving van het arbeidsongeschiktheidsbegrip in art. 18 WAO, een arbeidskundige beoordeling zal moeten plaatsvinden. Het gaat dan m.n. om de vraag of de in het verleden passend geachte functies of soortgelijke functies nog aanwijsbaar zijn en welke resterende verdiencapaciteit aan de in aanmerking komende functies kan worden ontleend. Voorts zal ook aandacht moeten worden besteed aan de vraag of het maatmanloon moet worden aangepast. De Rb. verwijst onder meer naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 14 augustus 1992, gepubliceerd in RSV 1993/158. De Rb. ziet niet in waarom bij de vraag of art. 43a WAO moet worden toegepast, indien er -zoals in het geval van eiseres- evenmin sprake is van een relevante medische verslechtering als bovenbedoeld, anders zou moeten worden gehandeld. Een arbeidskundige beoordeling per 29 augustus 1997 had dan ook niet achterwege mogen blijven. Namens verweerder zijn in de gedingstukken en ter zitting geen argumenten aangevoerd die de Rb. tot een ander oordeel hebben kunnen brengen. Bovengenoemde in de Tica-mededeling vervatte beleidsregel is dus in strijd met het arbeidsongeschiktheidscriterium, zoals neergelegd in art. 18 lid 1 WAO, zodat ook het bestreden besluit in strijd is met voornoemd artikel. Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv), verweerder. mr. P.G. Wijtsma


Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE LEEUWARDEN Sector Bestuursrecht Uitspraak ex artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht Reg.nr.: 98/909 WAO Inzake het geding tussen A, wonende te B, eiseres, gemachtigde mr. J.W. Brouwer, advocaat te Groningen, en het Landelijk Instituut Sociale Verzekeringen (Lisv), rechtsopvolger van het Bestuur van de Bedrijfsvereniging voor Bank- en Verzekeringswezen, Groothandel en Vrije Beroepen, verweerder, gemachtigde: mr. A.I. Damsma, werkzaam bij het districtskantoor te Leeuwarden van Gak Nederland BV. 1. Procesverloop Bij brief van 2 september 1998 heeft verweerder eiseres mededeling gedaan van een besluit op bezwaar met betrekking tot de toepassing van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Tegen dit besluit heeft de gemachtigde van eiseres beroep ingesteld. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend. De zaak is -gelet op het bepaalde in art. 88h WAO voor zover het de medische gegevens in het kader van de WAO betreft- met gesloten deuren behandeld ter zitting van de rechtbank, enkelvoudige kamer, gehouden op 29 maart 2000. Partijen zijn bij gemachtigde verschenen. 2. Motivering Met ingang van 1 maart 1997 is het Lisv getreden in de rechten van de per dezelfde datum opgeheven bedrijfsverenigingen. Waar in deze uitspraak gesproken wordt van 'verweerder' moet tot die datum dan ook worden gelezen het bestuur van de bedrijfsvereniging zoals aangeduid in de aanhef van deze uitspraak. De rechtbank gaat voor haar oordeelsvorming uit van de navolgende feiten en omstandigheden. Eiseres heeft tot 3 oktober 1994 gewerkt als productiemedewerkster bij firma X. In verband met whiplash-klachten is zij arbeidsongeschikt geworden. Tot 1 oktober 1995 ontving zij een uitkering krachtens de Ziektewet. Aansluitend werd zij in het kader van de AAW/WAO voor minder dan 25% respectievelijk 15% arbeidsongeschikt geacht. Dit besluit is nog niet onherroepelijk in verband met een door eiseres ingesteld hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep (CRvB). Op 20 maart 1998 heeft eiseres opnieuw een WAO-aanvraag ingediend. In verband daarmee is zij op 14 april 1998 onderzocht door de verzekeringsarts H. de Vries. Deze is tot de conclusie gekomen dat eiseres vanaf 1 augustus 1997 ten opzichte van 1995 toegenomen beperkt is ten aanzien van rugbelasting als gevolg van een tijdens de zwangerschap van eiseres ingetreden bekkeninstabiliteit. De beperkingen, weergegeven in het belastbaarheidspatroon van 30 juni 1995 in verband met het (post) whiplashsyndroom waren volgens deze arts evenwel onveranderd. Bij besluit van 17 april 1998 heeft verweerder geweigerd eiseres in aanmerking te brengen voor een WAO-uitkering, omdat de (toegenomen) arbeidsongeschiktheid niet voortkomt uit dezelfde ziekteoorzaak, als die waarmee eiseres tot 1 oktober 1995 arbeidsongeschikt is geweest. Namens eiseres is een bezwaarschrift ingediend tegen dit besluit. Daarin is aangevoerd dat behalve door de bekkeninstabiliteit de beperkingen van eiseres ook zijn vergroot door de reeds bestaande whiplashklachten. Er zou dan ook sprake zijn van een toegenomen arbeidsongeschiktheid door dezelfde oorzaak. Naar aanleiding van deze bezwaren is eiseres op 3 augustus 1998 onderzocht door de bezwaar-verzekeringsarts A.J.A. Prange. Deze arts is tot de conclusie gekomen dat de toegenomen beperkingen zijn veroorzaakt door de bekkeninstabiliteit en ondubbelzinnig van een andere origine zijn dan de beperkingen ten gevolge van het post-whiplashsyndroom. Op 1 september 1998 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Bij deze zitting was de bezwaar-verzekeringsarts Prange niet aanwezig. Eiseres is gehoord door drs. G.A. Tellinga, juridisch medewerkster van de afdeling bezwaar en beroep. Bij de hoorzitting is van de kant van eiseres aangevoerd dat de bekkeninstabiliteit ook is terug te voeren op een -in een eerdere beroepsprocedure- door de psychiater Kemperman geconstateerde ongedifferentieerde somatoforme stoornis. Bij het bestreden besluit is het bezwaarschrift van eisers ongegrond verklaard. In beroep is door de toenmalige gemachtigde van eiseres uitsluitend aangevoerd dat de bezwaarprocedure op een rechtens niet aanvaardbare wijze zou zijn gevoerd, omdat de rol van de bezwaar-verzekeringsgeneeskundige te dominant zou zijn geweest. Ter onderbouwing van die stelling heeft deze gemachtigde verwezen naar een uitspraak van de rechtbank Assen van 3 juli 1998. In het verweerschrift heeft verweerder aangegeven dat de bezwaarprocedure is gevoerd conform het Reglement behandeling bezwaarschriften Lisv 1998. Bij de hoorzitting was de bezwaar-verzekeringsarts (in tegenstelling tot de casus waarover de rechtbank Assen heeft geoordeeld) niet aanwezig, terwijl heroverweging heeft plaatsgevonden op basis van een zogenoemde voorlegger. De vergelijking met die zaak gaat, volgens verweerder, dan ook niet op. Rechtsoverwegingen In dit geding dient beoordeeld te worden of verweerders besluit van 2 september 1998 in rechte stand kan houden. De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt. In de eerste plaats is de rechtbank met verweerder van oordeel dat de wijze waarop verweerder de bezwaarschriftprocedure heeft gevoerd niet in strijd met de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is te achten, noch om andere redenen rechtens onhoudbaar is. Aangezien de gevolgde procedure, zoals verweerder in het verweerschrift terecht heeft gesteld, verschilt van die waarover de rechtbank Assen in zijn uitspraak van 3 juli 1998 heeft geoordeeld, gaat een vergelijking met die casus niet op. Het begrip arbeidsongeschiktheid in de zin van de WAO heeft een beperkte betekenis. Bij de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid gaat het er om te bepalen of (en in hoeverre) het verdienvermogen van de verzekerde tengevolge van bij hem objectief medisch vastgestelde -rechtstreeks uit ziekte of gebrek voortvloeiende- medische beperkingen is afgenomen. Hierbij wordt een vergelijking gemaakt tussen het resterende verdienvermogen en hetgeen een soortgelijke gezonde verzekerde (de maatman) zou kunnen verdienen. Het resterende (theoretische) verdienvermogen omvat hetgeen de verzekerde, gegeven zijn medische beperkingen, met algemeen geaccepteerde arbeid -eventueel in een ander beroep dan voorheen- nog kan verdienen. Een verzekerde wordt slechts dan arbeidsongeschikt geacht in de zin van voornoemde wet, indien zijn verdienvermogen met tenminste 15% is afgenomen. In art. 43a lid 1 onder b WAO is voorts bepaald dat indien degene die aan het einde van de in artikel 19, eerste lid, bedoelde wachttijd ongeschikt was tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte of gebreken, maar geen recht had op toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering omdat hij niet arbeidsongeschikt was, binnen vijf jaar na de datum van die intrekking dan wel binnen vijf jaar na het bereiken van het einde van die wachttijd arbeidsongeschikt wordt en deze arbeidsongeschiktheid voortkomt uit dezelfde oorzaak dan die op grond waarvan hij ongeschikt was tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte of gebreken, toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering steeds plaatsvindt, zodra die arbeidsongeschiktheid onafgebroken vier weken heeft geduurd. De rechtbank is op grond van de beschikbare medische gegevens van oordeel dat de belastbaarheid van eiseres per 29 augustus 1997 in het door de verzekeringsarts De Vries opgestelde scoreformulier FIS correct is weergegeven. Weliswaar is eiseres sedert de beoordeling in 1995 toegenomen beperkt geraakt (en wel vanaf 1 augustus 1997), maar de rechtbank is van oordeel dat deze toegenomen beperkingen zijn voortgekomen uit een andere oorzaak als die op grond waarvan eiseres tot 1 oktober 1995 arbeidsongeschikt is geweest. Deze uit andere oorzaak voortvloeiende beperkingen moeten dan ook voor de onderhavige schatting buiten beschouwing worden gelaten. De rechtbank heeft voorts geen aanwijzingen kunnen vinden om aan te nemen dat de belastbaarheid van eiseres door de verzekeringsarts is overschat. Namens eiseres zijn geen medische gegevens overgelegd, die de rechtbank tot een ander standpunt hebben kunnen brengen. Voorts overweegt de rechtbank als volgt. Onder verwijzing naar de mededeling 96.93B van 21 juni 1996 van het voormalige Tijdelijk instituut voor coördinatie en afstemming (Tica), inhoudende een Beleidsadvies toegenomen arbeidsongeschiktheid door dezelfde oorzaak (hierna: de Ticamededeling), heeft verweerder de rechtbank desgevraagd bij brief van 30 december 1999 medegedeeld, dat er in casu geen arbeidskundig onderzoek heeft plaatsgevonden. In deze mededeling is onder meer aangegeven dat de verzekeringsarts aannemelijk maakt "of de mogelijkheden van de cliënt om te functioneren sedert het laatste onderzoek duidelijk afgenomen zijn. Indien dit niet het geval is, kan de beoordeling met die conclusie afgesloten worden. Wanneer de mogelijkheden wél afgenomen zijn, beoordeelt de verzekeringsarts of dit in overwegende mate voortvloeit uit dezelfde oorzaken als de oorspronkelijke (....). Indien hij tot de conclusie komt dat overwegend andere oorzaken een rol spelen, kan de beoordeling met die conclusie afgesloten worden." Uit de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) met betrekking tot de toepassing van art. 37 WAO, een artikel dat net als art. 43a WAO ziet op verhoging (zij het eerst na een wachttijd van 52 weken) van de uitkering bij toegenomen arbeidsongeschiktheid, blijkt dat ook indien er geen sprake is van een relevante verslechtering van de toestand van een betrokkene in medisch opzicht, gelet op de omschrijving van het arbeidsongeschiktheidsbegrip in art. 18 WAO, een arbeidskundige beoordeling zal moeten plaatsvinden. Het gaat dan met name om de vraag of de in het verleden passend geachte functies of soortgelijke functies nog aanwijsbaar zijn en welke resterende verdiencapaciteit aan de in aanmerking komende functies kan worden ontleend. Voorts zal ook aandacht moeten worden besteed aan de vraag of het maatmanloon moet worden aangepast. De rechtbank verwijst onder meer naar de uitspraak van de CRvB van 14 augustus 1992, gepubliceerd in RSV 1993/158. De rechtbank ziet niet in waarom bij de vraag of art. 43a WAO moet worden toegepast, indien er -zoals in het geval van eiseres- evenmin sprake is van een relevante medische verslechtering als bovenbedoeld, anders zou moeten worden gehandeld. Een arbeidskundige beoordeling per 29 augustus 1997 had dan ook niet achterwege mogen blijven. Namens verweerder zijn in de gedingstukken en ter zitting geen argumenten aangevoerd die de rechtbank tot een ander oordeel hebben kunnen brengen. Bovengenoemde in de Tica-mededeling vervatte beleidsregel is dus in strijd met het arbeidsongeschiktheidscriterium, zoals neergelegd in art. 18 lid 1 WAO, zodat ook het bestreden besluit in strijd is met voornoemd artikel. Voorts overweegt de rechtbank het volgende. In het primaire besluit van 17 april 1998, waarin eiseres wordt medegedeeld dat art. 43a WAO niet kan worden toegepast, heeft verweerder eiseres eveneens medegedeeld dat een toekenning wellicht wel mogelijk is als haar huidige arbeidsongeschiktheid 52 weken heeft geduurd. Verweerder adviseert eiseres in dit besluit om een nieuwe aanvraag in te dienen als de arbeidsongeschiktheid 8 maanden heeft geduurd. De rechtbank is evenwel van oordeel dat eiseres geacht moet worden op 20 maart 1998 een aanvraag om WAOuitkering te hebben ingediend, welke niet alleen op toepassing van art. 43a WAO betrekking heeft. De rechtbank vermag dan ook niet in te zien waarom eiseres na 8 maanden een nieuwe aanvraag had moeten indienen. Bovendien was ten tijde van het nemen van het bestreden besluit op 2 september 1998 bovengenoemde, op 1 augustus 1997 begonnen, wachttijd van 52 weken reeds verstreken; uit de gedingstukken en het ter zitting verhandelde is de rechtbank niet gebleken dat in de periode tot 2 september 1998 een schatting per einde wachttijd heeft plaatsgevonden. De rechtbank vermag gelet op het vorenstaande niet in te zien waarom verweerder voornoemde schatting niet in zijn volledige heroverweging heeft betrokken, zodat bij het bestreden besluit ook beslist had kunnen worden over het recht op WAOuitkering van eiseres na ommekomst van de wachttijd van 52 weken. Om voornoemde redenen zal het beroep van eiseres gegrond worden verklaard, het bestreden besluit zal wegens strijd met art. 18 lid 1 WAO worden vernietigd en verweerder zal een nieuw besluit op bezwaar moeten nemen met inachtneming van het in deze uitspraak overwogene. Gelet op het vorenstaande en op het bepaalde in artikel 8:74 Awb dient het Lisv het door eiseres gestorte griffierecht ad ? 55,= te vergoeden. Op grond van art. 8:75 Awb veroordeelt de rechtbank verweerder in de proceskosten. Overeenkomstig het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht belopen de proceskosten van eiseres ƒ 1.420,= (beroepschrift 1 punt, verschijnen ter zitting 1 punt, waarde per punt ƒ 710,=, gewicht van de zaak: gemiddeld), terzake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De rechtbank wijst het Lisv aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden. Al het vorenstaande heeft geleid tot de volgende beslissing. 3. Beslissing De rechtbank: verklaart het beroep gegrond; vernietigt het bestreden besluit; bepaalt dat verweerder een nieuw besluit op bezwaar zal nemen met inachtneming van het in deze uitspraak overwogene; bepaalt dat verweerders gemeente het door eiseres gestorte griffierecht ad f 55,= dient te vergoeden; veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ad ƒ 1.420,=, aan haar te betalen door het Lisv. Aldus gegeven door mr. P.G. Wijtsma, rechter, en door hem in het openbaar uitgesproken op 28 april 2000 in tegenwoordigheid van mr. J.A. van Loo als griffier. J.A. van Loo P.G. Wijtsma Tegen deze uitspraak staat voor partijen het rechtsmiddel hoger beroep open. Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, zulks behoudens het bepaalde in art. 6:13 juncto 6:24 Awb. Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een brief (beroepschrift) alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan: de Centrale Raad van Beroep Postbus 16002 3500 DA Utrecht. In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt. Afschrift verzonden op: Reg.nr.: 98/909 WAO