Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA6401

Datum uitspraak2000-06-08
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers199900224/1.
Statusgepubliceerd


Indicatie

Ondertekening van bezwaarschrift door loco-burgemeester namens de gemeente is juist.

Bezwaarschrift, ondertekend door de loco-burgemeester, door verweerder (de Minister van VROM) niet-ontvankelijk verklaard.
Afd.: Verweerder heeft miskend dat onderscheid moet worden gemaakt tussen de beslissing om bezwaar te maken enerzijds en de ondertekening van het bezwaarschrift anderzijds. Het recht tot het maken van bezwaar en het instellen van beroep komt - gelet op de artikelen 79 en 80 Wbb - niet toe aan de gemeenteraad of B&W, maar aan de gemeente Tubbergen als zodanig. M.b.t. de uitoefening van dit recht staat vast dat B&W - op basis van door de raad overgedragen bevoegdheden in de zin van art. 156, eerste lid Gemeentewet - bevoegd waren om te besluiten dat door de gemeente bezwaar zou worden gemaakt. Voorts heeft de loco-burgemeester overeenkomstig art. 171 in samenhang met art. 77 Gemeentewet - en derhalve bevoegdelijk - een bezwaarschrift ondertekend en ingediend namens de gemeente.
Ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.



Uitspraak

Raad van State 199900224/1. Datum uitspraak: 8 juni 2000 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: de gemeente Tubbergen, appellante, en de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, verweerder. 1 Procesverloop Bij besluit van 15 januari 1998 heeft verweerder op grond van artikel 80 van de Wel: bodembescherming (hierna: de Wbb) appellante vrijstelling verleend van de verplichting tot het betalen van de ingevolge artikel 79 van de Wbb verschuldigde bijdrage. Bij besluit van 16 april 1999 heeft verweerder het hiertegen gerichte en door de loco-burgemeester van Tubbergen (hierna: de loco-burgemeester) ondertekende bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaard. Dit besluit is aangehecht. Tegen dit besluit heeft de gemeente Tubbergen bij brief van 20 mei 1999, ondertekend door de burgemeester en bij de Raad van State ingekomen op 25 mei 1999, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 26 mei 1999. Deze brieven zijn aangehecht. Bij brief van 27 december 1999 heeft verweerder een verweerschrift ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 april 2000, waar de gemeente Tubbergen, vertegenwoordigd door mr M.C.J. Fleur en M.H.M. Huinink, door de burgemeester gemachtigde ambtenaren der gemeente, en verweerder, vertegenwoordigd door mr ing. L.J. Wildeboer, ambtenaar ten departemente, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1.1. Ingevolge artikel 156, eerste lid, van de Gemeentewet - voorzover hier van belang - kan de raad aan het college van burgemeester en wethouders bevoegdheden van de raad overdragen. Ingevolge artikel 171 van de Gemeentewet vertegenwoordigt de burgemeester de gemeente in en buiten rechte. Ingevolge artikel 77, eerste lid, van de Gemeentewet wordt bij verhindering of ontstentenis van de burgemeester zijn ambt waargenomen door een wethouder, door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen. 2.1.2. Ingevolge artikel 79, eerste lid, van de Wbb - voorzover hier van belang - draagt de gemeente op wier grondgebied zich de oorzaak voordoet van de verontreiniging in een geval waarin nader onderzoek zal plaatsvinden of van een geval van ernstige verontreiniging, met betrekking tot dat geval de in artikel 76, vierde lid, bedoelde kosten per geval, tot een in dit lid nader bepaald bedrag. Ingevolge artikel 80, eerste lid, van de Wbb kan de gemeente de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de Minister) verzoeken te worden vrijgesteld van de verplichting tot het betalen van de ingevolge artikel 79 verschuldigde bijdrage, indien zij ten genoegen van de Minister aantoont dat zij ten aanzien van het betrokken geval heeft getracht de verontreiniging te voorkomen of tegen te gaan met alle middelen die haar daarvoor redelijkerwijs ter beschikking stonden. 2.2. Bij brief van 26 februari 1998 heeft de loco-burgemeester van de gemeente Tubbergen namens deze gemeente een bezwaarschrift ingediend tegen het besluit van verweerder van 15 januari 1998 tot inwilliging van het verzoek van de gemeente van 11 april 1996 om op grond van artikel 80 van de Wbb te worden vrijgesteld van de verplichting tot het betalen van de ingevolge artikel 79 van de Wbb verschuldigde bijdrage in het kader van de te verwachten sanering van de teerput te Vasse. Het bezwaar richt zich uitsluitend tegen de overweging van verweerder dat de verleende vrijstelling niet met zich brengt dat alle onder de werking van de lnterimwet bodemsanering verschuldigd geworden bedragen voor vrijstelling in aanmerking komen of in de toekomst zullen komen. 2.3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder dit bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat de bevoegdheid tot het maken van bezwaar op grond van het delegatiebesluit van 7 november 1994 is gedelegeerd aan burgemeester en wethouders van Tubbergen (hierna: burgemeester en wethouders). Verweerder heeft voorts overwogen dat delegatie van de bevoegdheid tot het maken van bezwaar aan de burgemeester of loco-burgemeester niet aan de orde is en dat deze bevoegdheid voor hen evenmin kan worden ontleend aan artikel 171 van de Gemeentewet. 2.4. Naar het oordeel van de Afdeling heeft verweerder hiermee miskend dat onderscheid moet worden gemaakt tussen de beslissing om bezwaar te maken enerzijds en de ondertekening van het bezwaarschrift anderzijds. Het recht tot het maken van bezwaar en het instellen van beroep komt - gelet op de artikelen 79 en 80 van de Wbb - in het onderhavige geval niet toe aan de gemeenteraad of burgemeester en wethouders, maar aan de gemeente Tubbergen als zodanig. 2.4.1. Met betrekking tot de uitoefening van dit recht staat vast dat burgemeester en wethouders - op basis van door de raad overgedragen bevoegdheden in de zin van artikel 156, eerste lid, van de Gemeentewet - bevoegd waren om te besluiten dat door de gemeente Tubbergen bezwaar zal worden gemaakt tegen het besluit van 15 januari 1998. Voorts heeft de loco-burgemeester overeenkomstig artikel 171 in samenhang met artikel 77 van de Gemeentewet - en derhalve bevoegdelijk - een bezwaarschrift ondertekend en ingediend namens de gemeente. 2.4.2. De slotsom is dat verweerder het bezwaar van 26 februari 1998 ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. 2.5. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking. 2.6. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het beroep gegrond; II. vernietigt het besluit van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 16 april 1999, kenmerk DBO/99156756; III. draagt de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer op met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen; IV. veroordeelt de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer in de door appellante in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van f 107,30; het totale bedrag dient door de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer) te worden betaald aan appellante; V. gelast dat de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer) aan appellante het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (f 450,00) vergoedt. Aldus vastgesteld door mr J.H. Grosheide, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr J.J. Schuurman, ambtenaar van Staat. w.g. Grosheide w.g. Schuurman Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 8 juni 2000 66-282. Verzonden: Voor eensluidend afschrift, de Secretaris van de Raad van State, voor deze,