
Jurisprudentie
AA6405
Datum uitspraak2000-04-21
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Almelo
Zaaknummers99/494 WET F1 A 99/1028 WET F1 A
Statusgepubliceerd
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Almelo
Zaaknummers99/494 WET F1 A 99/1028 WET F1 A
Statusgepubliceerd
Indicatie
Onjuiste berekening wettelijke rente.
Besluit inzake toekenning huursubsidie door de Rb. vernietigd. T.a.v. eisers verzoek om vergoeding van wettelijke rente overweegt de rechtbank dat voor toewijzing daarvan dient te worden uitgegaan van het besluit, waarvan de onrechtmatigheid vaststaat. Verweerders visie dat er moet worden uitgegaan van de datum waarop verweerder uiterlijk had dienen te beslissen is derhalve onjuist. De wettelijke rente moet worden bepaald over het bedrag dat ten gevolge van het onrechtmatige besluit vertraagd is betaald, te berekenen over dat bedrag, telkens vanaf het moment dat had moeten zijn betaald indien tijdig en correct was beslist omtrent de wettelijke aanspraken van eiser, tot het moment dat de betaling ervan alsnog heeft plaatsgevonden of zal plaatsvinden.
De staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, verweerder.
mr. E.G. de Jong
Besluit inzake toekenning huursubsidie door de Rb. vernietigd. T.a.v. eisers verzoek om vergoeding van wettelijke rente overweegt de rechtbank dat voor toewijzing daarvan dient te worden uitgegaan van het besluit, waarvan de onrechtmatigheid vaststaat. Verweerders visie dat er moet worden uitgegaan van de datum waarop verweerder uiterlijk had dienen te beslissen is derhalve onjuist. De wettelijke rente moet worden bepaald over het bedrag dat ten gevolge van het onrechtmatige besluit vertraagd is betaald, te berekenen over dat bedrag, telkens vanaf het moment dat had moeten zijn betaald indien tijdig en correct was beslist omtrent de wettelijke aanspraken van eiser, tot het moment dat de betaling ervan alsnog heeft plaatsgevonden of zal plaatsvinden.
De staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, verweerder.
mr. E.G. de Jong
Uitspraak
ARRONDISSEMENTSRECHTBANK ALMELO
Sector Bestuursrecht - Enkelvoudige Kamer
Registratienummers: 99/494 WET F1 A
99/1028 WET F1 A
UITSPRAAK
in het geschil tussen:
A, wonende te B, eiser,
en
de staatssecretaris van volkshuisvestinq, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, Centrale Directie juridische Zaken, gevestigd te 's-Gravenhage, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluiten
Besluiten van verweerder van 26 en 27 april 1999 en 25 juni 1999, voor zover deze besluiten betrekking hebben op de subsidieperiode 1997-1998.
2. De feiten en het verloop van de procedure
Bij besluit van 27 augustus 1997 heeft verweerder een beslissing huursubsidie 1997/1996 afgegeven, waarbij aan eiser over de periode van 1 juli 1997 tot en met 30 juni 1998 huursubsidie is toegekend tot een bedrag van fl 5.652,-. op grond van nieuwe informatie heeft verweerder deze beslissing bij besluit van 7 januari 1999 gewijzigd In die zin, dat aan eiser huursubsidie is toegekend tot een bedrag van f 3.586,-. Tegen dit besluit heeft eiser een bezwaarschrift ingediend. Bij besluit van 10 april 1998 heeft verweerder eisers bezwaren ongegrond verklaard en het besluit van 7 januari 1998 in stand gelaten. Eiser heeft tegen dat besluit beroep ingesteld bij deze rechtbank. Bij uitspraak van 25 februari 1999 heeft de rechtbank eisers beroep gegrond verklaard en verweerders besluit vernietigd. Op 12 april 1999 heeft verweerder een nieuw besluit genomen en eiser over de periode 1997/1998 een huursubsidie toegekend ten bedrage van fl 5.652,-. Bij brief van 26 april 1999 heeft verweerder aangegeven dat het besluit van 12 april 1999 berust op een kennelijke misslag en verweerder heeft een nieuw besluit in het vooruitzicht gesteld.
Dit nieuwe besluit dateert van 27 april 1999. Bij dit besluit is eiser over de periode 1997/1998 een huursubsidie toegekend van f 3.528,--.
Eiser merkt de brief van 26 april 1999 aan als besluit en heeft daartegen beroep ingesteld. Dit beroep is bij de rechtbank geregistreerd onder nummer: 99/443 WET F1 A.
Eiser heeft ook tegen het besluit van 27 april 1999 beroep ingesteld. Dit beroep is bij de rechtbank geregistreerd onder nummer: 99/494 WET F1 A.
Verweerder heeft op 31 augustus 1.999 zijn verweerschrift ingediend in de zaak 99/494 WET F1 A. in het verweerschrift heeft verweerder vermeld dat in het besluit van 27 april 1999 abusievelijk de waardering van de bedrijfsruimte is gerelateerd aar. de maximaal redelijke huur in plaats van aan de feitelijke huurprijs, Bij besluit van 25 juni 1999 heeft verweerder dit hersteld.
In dit besluit heeft verweerder eiser over de periode van 1 juli 1.997 tot en met 30 juni 1998 in aanmerking gebracht voor huursubsidie tot een bedrag van f 4.860,--. Desgevraagd heeft eiser aangegeven zijn beroepschrift ook tegen dit besluit gericht te achten. Deze zaak is bij de rechtbank geregistreerd onder nummer: 9911028 WET F1 A.
De beroepschriften zijn, vanwege de samenhang daarmee, gelijktijdig met eisers beroepschriften, geregistreerd onder de nummers 99/97,99/441,991442 en 99/1079, behandeld ter openbare zitting van de rechtbank van 23 maart 2000, waar eiser is verschenen, terwijl verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. R.A. van der Oord.
3. Overwegingen
In geschil is de vraag of verweerders besluiten van 26 april 1999, 27 april 1999 en van 25 juni 1999, waarbij uiteindelijk is beslist op eisers bezwaren tegen het besluit van 7 januari 1998, in rechte in stand kunnen blijven.
De rechtbank overweegt het volgende.
Artikel 1, aanhef en onder d van de Huursubsidiewet (ESW) bepaalt dat onder huurprijs wordt verstaan de prijs die bij huur en verhuur is verschuldigd voor het enkele gebruik van de woning. Artikel 5, eerste lid onder a van de 19SW bepaalt dat onder rekenhuur wordt verstaan de huurprijs die de huurder op de peildatum per maand verschuldigd is, verminderd met het bedrag dat daarin is begrepen voor een bedrijfsruimte die tot de woning behoort. Ingevolge het bepaalde in artikel 21 van de 19SW is de hoogte van de huursubsidie onder meer afhankelijk van de hoogte van de rekenhuur.
Op grond van het bepaalde in artikel 36, eerste lid van de HSW kan de minister de toekenning van de huursubsidie herzien als de huursubsidie is toegekend in afwijking van de RWS of de daarop berustende bepalingen.
Eiser heeft allereerst aangevoerd dat verweerder ten onrechte het schrijven van 26 april 1999 niet als besluit heeft aangemerkt. Nu dit schrijven op rechtsgevolg is gezicht had verweerder dit als besluit moeten aanmerken. Verweerder heeft hierin dan - ook ten onrechte geen bezwaar - en beroepsclausule opgenomen, aldus eiser.
Vervolgens heeft eiser aangevoerd dat verweerder in zijn besluiten van 29 en 27 april 1999 heeft vermeld dat de nieuwe beslissingen zijn gebaseerd op nieuw ontvangen informatie, terwijl verweerder al veel eerder over deze informatie beschikte. In ieder geval was deze informatie bij verweerder bekend voordat verweerder zijn besluit van 12 april 1999 nam. Eiser stelt zich dan ook op het standpunt dat met het oog op de rechtszekerheid dit laatste besluit in stand moet worden gelaten.
Voorts kan eiser zich niet verenigen met de wijze waarop verweerder de hoogte van de huursubsidie heeft vastgesteld. Eisers bezwaren zijn met name gericht tegen de wijze waarop verweerder een bedrag op de huurprijs in mindering heeft gebracht in verband met de zich in de woning bevindende bedrijfsruimte. Eiser verzoekt de rechtbank om verweerder te veroordelen in de kosten van het beroep en eiser maakt aanspraak op vergoeding van de wettelijke rente over de huursubsidiebedragen waarop eiser alsnog aanspraak kan maken.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het besluit van 12 april 1999 beruste op een kennelijke misslag en dat dat voor eiser ook duidelijk was, althans had kunnen zijn. Het schrijven van 26 april 1999 is geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht, aldus verweerder. In het besluit van 27 april 1999 is verweerder nog uitgegaan van een verkeerde huurprijs van de woning, maar dit is bij besluit van 25 juni 1999 hersteld.
Verweerder is voor de bepaling van de hoogte van de huursubsidie ervan uitgegaan dat aan de bedrijfsruimte in de woning 45 punten moeten worden toegekend. op verzoek van de rechtbank heeft verweerder inzichtelijk gemaakt hoe verweerder aan die 45 punten is gekomen.
Alvorens toe te komen aan de inhoudelijke bespreking van het geschil, overweegt de rechtbank het volgende.
Ten aanzien van zaak 991443 WET P1 A:
Zoals aangegeven heeft eiser in deze zaak beroep ingesteld tegen verweerders brief van 26 april 1999. De rechtbank is van oordeel dat deze brief, die een aankondiging bevat van verweerders nieuw te nemen besluiten na vaststelling van de onjuistheid van. de besluiten van 12 april 1999, een informatieve brief is die niet gericht is op enig rechtsgevolg, Deze brief kan derhalve niet worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb waartegen de mogelijkheid van bezwaar en beroep zou openstaan.
Nu eiser hiertegen wel beroep heeft ingesteld, dient te worden bepaald dat dit beroep niet-ontvankelijk is.
Ten aanzien van de zaak 991494 WET F1 A:
Eisers beroep tegen verweerders besluit van 27 april 1999 is gegrond. Verweerder heeft namelijk op 25 juni 1999 een nieuw besluit afgegeven, waarin de huursubsidie over bedoeld tijdvak 1997/1998 is herzien, Nu verweerder zijn besluit van 27 april 1999 niet expliciet heeft ingetrokken, dient te rechtbank te beslissen dat eiser terecht beroep heeft ingesteld tegen het besluit van 27 april 1999 en dient zijn beroep gegrond te worden verklaard. Dit besluit dient te worden vernietigd.
Dan komt de rechtbank vervolgens toe aan de inhoudelijke beoordeling van het geschil in de zaak 99/1028 WET F1 A.
De huurcommissie heeft op 21 januari 1998 onderzoek verricht naar de aanwezige bedrijfsruimte in de woning van eiser. Op 29 januari 1998 heeft de huurcommissie verklaard dat de kwaliteit van de woning van eiser uitgedrukt in punten 199 bedraagt. De oppervlakte van de bedrijfsruimte heeft de huurcommissie gewaardeerd op 21 punten. Verweerder heeft zich echter op het standpunt gesteld dat voor de waardering van de bedrijfsruimte niet enkel uitgegaan moet worden van de oppervlakte, maar dat ook de overige voorzieningen in de woning voor een deel aan de bedrijfsruimte moeten worden toegerekend.
Verweerder heeft vervolgens aan de bedrijfsruimte meer punten toegekend dan de 21 punten die verband houden met de oppervlakte van die ruimte. Verweerder heeft daartoe alle voorzieningen in en om de woning beoordeeld op hun (gedeeltelijk) nut voor de bedrijfsruimte. Zo heeft verweerder bijvoorbeeld de aan de keuken toegekende punten voor de helft toegekend aan de bedrijfsruimte. Verweerder heeft dit gemotiveerd door te stellen dat eiser in de uitoefening van zijn bedrijfswerkzaamheden, gebruik maakt van die ruimte.
De rechtbank kan verweerder in deze opstelling niet geheel volgen. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat verweerder punten die direct aan de bedrijfsruimte zijn toe te rekenen van de waardering van de woning mocht aftrekken. Dit geldt met name voor de punten voor het oppervlakte van de ruimte, maar ook voor de punten voor het aantal vertrekken met centrale verwarming. Het is redelijk deze punten, voor zover die zijn toegekend voor de bedrijfsruimte op de huurprijs in mindering te brengen.
De rechtbank vermag echter niet in te zien hoe door de aanwezigheid van de bedrijfsruimte de waardering van de woning op de overige punten, zoals de waardering voor de woonomgeving of voor de aanwezigheid van de keuken minder wordt, Deze afwijking van de door de huurcommissie opgestelde puntenwaardering voor de woonruimte komt de rechtbank niet juist voor.
Derhalve is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet tot het besluit heeft kunnen komen en het besluit dient dan ook als onvoldoende gemotiveerd te worden verworpen. Verweerder zal met inachtneming van deze overweging opnieuw op eisers bezwaren hebben te beschikken.
Ten aanzien van eisers verzoek om vergoeding van de wettelijke rente overweegt de rechtbank dat voor toewijzing daarvan dient te worden uitgegaan van het besluit, waarvan de onrechtmatigheid vaststaat. Verweerders visie dat er moet worden uitgegaan van de datum waarop verweerder uiterlijk had dienen te beslissen is derhalve onjuist. De rechtbank overweegt hieromtrent dat de wettelijke rente moet worden bepaald over het bedrag dat ten gevolge van het onrechtmatige besluit vertraagd is betaald, te berekenen over dat bedrag, telkens vanaf het moment dat had moeten zijn betaald indien tijdig en correct was beslist omtrent de wettelijke aanspraken van eiser, tot het moment dat de betaling ervan alsnog heeft plaatsgevonden of zal plaatsvinden.
De rechtbank acht termen aanwezig om verweerder met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de proceskosten van eiser, bestaande uit de reis- en verletkosten in verband met het verschijnen ter zitting. Het bedrag aan reiskosten wordt vastgesteld op f 12,50 (kosten openbaar vervoer en het bedrag aan verletkosten op f 224,--, te weten 2 uur รก f 117,--, zijnde het maximale uurtarief ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht. Gelet op de toelichting op dat besluit worden de kosten van tijdverzuim in verband met het opstellen van de beroepschriften en aanvullende correspondentie, aangemerkt als kosten die redelijkerwijs voor rekening van eiser behoren te blijven, nu aan eiser niet door een derde beroepsmatige rechtsbijstand is verleend. Er is naar het oordeel van de rechtbank in casu geen reden om van die regel af te wijken.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, beslist de rechtbank als volgt.
4. Beslissing
De Arrondissementsrechtbank te Almelo;
Recht doende:
verklaart eiser niet-ontvankelijk in zijn beroep tegen verweerders schrijven van 26 april 1999;
verklaart eisers beroep tegen verweerders besluit van 27 april 1999 gegrond en vernietigt dat besluit;
verklaart eisers beroep tegen verweerders besluit van 25 juni 1999 gegrond en vernietigt ook dat besluit;
bepaalt dat verweerder opnieuw zal hebben te beslissen op eisers bezwaren tegen verweerders besluit van 27 augustus 1997, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten, welke kosten worden bepaald op fl 246,50, te betalen door de Staat der Nederlanden aan eiser;
verstaat dat verweerder een besluit neemt omtrent de hoogte van de aan eiser toekomende schadevergoeding, bestaande uit wettelijke rente, berekend op de wijze zoals in deze uitspraak is overwogen;
verstaat dat verweerder aan eiser het griffierecht ad f 210,-vergoedt, eveneens door de Staat der Nederlanden aan eiser te betalen.
Tegen deze uitspraak staat binnen zes weken na heden hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht.
Gewezen en in het openbaar uitgesproken op 21 april 2000 door mr. E.G_ de Jong, rechter, in tegenwoordigheid van mr. I.A. van Gemert als griffier.