
Jurisprudentie
AA6428
Datum uitspraak2000-05-10
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Zwolle
ZaaknummersAWB 99/6845 ALGEM
Statusgepubliceerd
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Zwolle
ZaaknummersAWB 99/6845 ALGEM
Statusgepubliceerd
Indicatie
Verweerders beleid t.a.v. art. 17 Verordening 1408/71 blijft binnen de grenzen van redelijke beleidsbepaling.
Afwijzing verzoek om t.a.v. eiser, met toepassing van art. 17 Verodening 1408/71, een overeenkomst te sluiten met de bevoegde Duitse autoriteit op basis waarvan op eiser de Nederlandse sociale verzekeringswetgeving van toepassing bleef.
Rechtbank : Vaststaat dat op eiser ingevolge art. 13 Verodening 1408/71 het Duitse sociale verzekeringsrecht van toepassing is.
Art. 17 Verodening maakt het mogelijk om middels het sluiten van een overeenkomst tussen verweerder en de desbetreffende Duitse autoriteit de Nederlandse sociale verzekeringswetgeving op eiser van toepassing te doen zijn, zoals dat ook een aantal jaren het geval is geweest.
Verweerder voert het beleid om deze toepassing in beginsel te beperken tot een periode van vijf jaar. Daaraan ligt ten grondslag de gedachte dat het niet de bedoeling kan zijn om middels het sluiten van art. 17-overeenkomsten art. 13 tot een dode letter te maken, zoals ook is uitgesproken door de werkgroep Detachering van de Administratieve Commissie van de Europese Gemeenschappen. Voor wat betreft de periode van vijf jaar heeft verweerder aansluiting gezocht bij de maximale periode die is genoemd in de besprekingen binnen de genoemde werkgroep. Voor wat betreft het maken van uitzonderingen op de beperking tot een periode van vijf jaar, voert verweerder een beleid dat er in essentie op neerkomt, dat slechts in die gevallen waarin de betrokkene "tussen de wal en het schip valt" een langere toepassing mogelijk is. Het gaat dan om gevallen als die waarbij dubbele premie-afdracht aan de orde is (zonder dubbel recht) waardoor de betrokkene in financiële problemen komt of om gevallen waarbij materieel geen sprake is van een adequate verzekering terwijl aanvullende particuliere dekking op financiële problemen stuit of een situatie waarin helemaal niet van een adequate dekkingsmogelijkheid sprake is, zoals in het ter zitting door verweerders gemachtigde genoemde geval van de in België wonende onverzekerde 65-plussers. Het gaat daarbij steeds om gevallen waarin het in het individuele geval van bijzondere hardheid getuigt om niet middels art. 17 van de Verordening de Nederlandse wetgeving van toepassing te doen zijn. De Rechtbank is van oordeel dat dit beleid een beleid is dat blijft binnen de grenzen van een redelijke beleidsbepaling.
De Rechtbank is van oordeel dat de bezwaren die namens eiser naar voren zijn gebracht doelen op een andere situatie dan waarop de door verweerder gehonoreerde uitzonderingssituaties betrekking hebben. Er is immers in feite geen sprake van dat eiser "tussen de wal en het schip valt" zoals in de hiervoor besproken gevallen. Eisers werkgever heeft ervoor gekozen om -bij gebrek aan enig visquotum in Nederland- zijn schepen onder Duitse vlag te laten varen. Daarmee is ook de keuze gegeven dat op eiser de Duitse wetgeving van toepassing is en hij ingevolge die wetgeving is verzekerd, zodat er één keer premie, te weten in Duitsland, wordt betaald. Eisers bezwaar komt erop neer dat de Duitse wetgeving in een aantal situaties minder aantrekkelijk is dan de Nederlandse wetgeving respectievelijk dat het voor de in Nederland wonende vissers die nooit in Duitsland verblijven, verwarrend is om met de verschillen in wetgeving geconfronteerd te worden (hetgeen in het verleden ook "brokken" heeft gegeven doordat men bij voorbeeld te laat ontdekte dat er dubbele premie was betaald, waardoor men te laat teruggave vroeg). De vissers voelen zich ook in het geheel niet betrokken op Duitsland. Daarnaast speelt de fiscale kwestie die nog op departementaal niveau voorwerp van bespreking is. Dit zijn echter geen factoren die vergelijkbaar zijn met de situaties waarop verweerders beleid het oog heeft. Tegemoetkoming aan eisers wensen zou, gelet op de aard van de bezwaren, maken dat art. 13 Verordening wel degelijk tot een dode letter werd voor alle deelvissers in de situatie als eiser.
Overigens kan nog worden opgemerkt, dat verschillen tussen het fiscale en het sociale verzekeringstraject onwenselijk mogen zijn, ongebruikelijk zijn zij tot dusverre niet. In dit verband wordt opgemerkt dat, in tegenstelling tot de regeling in de Verordening betreffende de sociale zekerheid, op het fiscale terrein slechts sprake is van bi-laterale overeenkomsten.
Beroep ongegrond.
Sociale Verzekeringsbank te Amstelveen, verweerder.
mr. M.I. Lammertsma-van der Heij
Verordening (EEG) 1408/71 13. 17
Besluit van 3 mei 1989, Stb. 1989, 164 (Besluit 164) 25
Besluit van 24 december 1998, Stb. 1998, 746 (Besluit 746, per 1 januari 1999 in de plaats gekomen voor Besluit 164) 24
Uitspraak
ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE ZWOLLE
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige Kamer
Reg.nr.: AWB 99/6845 ALGEM
UITSPRAAK
in het geschil tussen:
A, wonende te B, eiser,
gemachtigde: C,
en
de Sociale Verzekeringsbank, gevestigd te Amstelveen,
verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder d.d. 5 augustus 1999.
2. Zitting
Datum: 19 april 2000. Eiser is verschenen bij zijn gemachtigde voornoemd, die zich heeft laten bijstaan door A.D. Bakker, werkzaam bij Leystra en Buijsman accountants. Verweerder is verschenen bij gemachtigde mr J.A. Nuis-Knopper.
3. Het verloop van de procedure
3.1 Eiser is als deelvisser werkzaam voor X, de Duitse onderneming van Y BV te B. Vanaf 1 juni 1991 heeft verweerder met toepassing van artikel 17 van de Verordening (EEG) nr. 1408/71 -hierna: de Verordening- overeenkomsten gesloten met de bevoegde Duitse autoriteit op grond van welke overeenkomsten op eiser de Nederlandse sociale verzekeringswetgeving van toepassing bleef. Laatstelijk heeft verweerder met de Duitse autoriteit een dergelijke overeenkomst gesloten over het jaar 1998.
3.2 Op 6 januari 1999 is bij verweerder een schrijven binnengekomen van eisers gemachtigde, waarin is verzocht ten behoeve van eiser (en een aantal andere deelvissers) ook voor 1999 een overeenkomst als bedoeld onder punt 3.1 te sluiten.
3.3 Bij besluit van 1 maart 1999 heeft verweerder de namens eiser gedane aanvraag afgewezen.
3.4 Eiser heeft zich blijkens het namens hem op 16 maart 1999 ingediende bezwaarschrift niet met dit besluit kunnen verenigen. De hoorzitting, waar eisers gemachtigde is gehoord, heeft plaatsgevonden op 26 juli 1999. Van die zitting is een verslag opgemaakt.
3.5 Bij besluit van 5 augustus 1999 is eisers bezwaar ongegrond verklaard. Namens eiser is op 24 augustus 1999 beroep ingesteld. Verweerder heeft op 29 september 1999 een verweerschrift ingediend. Bij schrijven d.d. 5 april 2000 met bijlage zijn de beroepsgronden aangevuld. Vervolgens is het geschil ter zitting behandeld.
4. Motivering
4.1 Het gaat in dit geding om de vraag of verweerders besluit om artikel 17 van de Verordening niet toe te passen de rechterlijke toetsing kan doorstaan.
4.2 Voor de beoordeling van het geschil zijn de volgende bepalingen ter zake doende.
4.2.1 Ingevolge artikel 13, tweede lid onder c van de Verordening is op degene die zijn beroepswerkzaamheden uitoefent aan boord van een zeeschip dat onder de vlag van een Lid-Staat vaart, de wetgeving van die Lid-Staat van toepassing.
Artikel 17 van de Verordening bepaalt dat twee of meer Lid-Staten, de bevoegde autoriteiten van deze Staten of de door deze autoriteiten aangewezen instellingen in onderlinge overeenstemming, in het belang van bepaalde personen of groepen van personen, uitzonderingen kunnen vaststellen op de artikelen 13 tot en met 16.
4.2.2 Verweerder heeft een beleid vastgesteld met betrekking tot de toepassing van artikel 17. Dit beleid houdt in dat verweerder de in artikel 17 bedoelde overeenkomsten als regel voor een periode van maximaal vijf jaar afsluit. Blijkens het verslag van de hoorzitting is verweerder tot deze maximering gekomen naar aanleiding van het feit dat er in 1992 vergaderingen hebben plaatsgevonden van de werkgroep Detachering van de Administratieve Commissie van de Europese Gemeenschappen. In deze werkgroep is gesproken over de beperking in duur van artikel 17-overeenkomsten tot 3 à 5 jaar. Tot een eensluidend standpunt is het niet gekomen, maar wel is het standpunt geformuleerd dat het toepassen van artikel 17 niet tot gevolg mocht hebben dat daardoor artikel 13 van de Verordening van zijn betekenis zou worden ontdaan.
4.2.3 Terzake van het sluiten van een artikel 17-overeenkomst waarbij de maximale termijn van vijf jaar wordt overschreden, voert verweerder derhalve een uiterst terughoudend beleid. Alleen als er sprake is van bijzondere omstandigheden is verweerder daartoe bereid.
4.2.4 Met betrekking tot de vraag wanneer sprake is van dergelijke bijzondere omstandigheden zoekt verweerder aansluiting bij artikel 25 van het Besluit van 3 mei 1989, Stb.1989,164 -het "Besluit 164"- tot vaststelling van een algemene maatregel van bestuur, houdende regelen betreffende de uitbreiding en beperking van de kring van verzekerden ingevolge de volksverzekeringen, laatstelijk gewijzigd bij KB van 2 september 1998 respectievelijk zoekt verweerder aansluiting bij artikel 24 van het Besluit van 24 december 1998, Stb. 1998,746 -het "Besluit 746"-, welk besluit ingaande 1 januari 1999 in de plaats is gekomen van het "Besluit 164".
Artikel 25, eerste lid van het "Besluit 164" luidde:
"De Sociale Verzekeringsbank kan, met uitzondering van artikel 24, vierde lid, artikelen van dit besluit buiten toepassing laten of daarvan afwijken voorzover toepasing gelet op het belang van de uitbreiding en beperking van de kring van verzekerden zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard, die uitsluitend voortvloeit uit de verzekeringsplicht of de uitsluiting daarvan krachtens dit besluit".
Artikel 24, eerste lid van het "Besluit 746" luidt:
"De Sociale Verzekeringsbank kan, met uitzondering van artikel 22, derde lid, artikelen van dit besluit buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing gelet op het belang van de uitbreiding en beperking van de kring van verzekerden zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard, die uitsluitend voortvloeit uit de verzekeringsplicht of de uitsluiting daarvan krachtens dit besluit".
4.2.5 Met betrekking tot de vraag of er sprake is van "onbillijkheden van overwegende aard" als hiervoor bedoeld, heeft verweerder de volgende toetsings-criteria ontwikkeld.
- Is iemand in de situatie geraakt, dat sprake is van een dubbele verzekering en dubbele premie-afdracht ten gevolge waarvan het inkomen dubbel wordt belast zonder dat daar dubbele aanspraken tegenover staan, en zou het gezien alle feiten en omstandigheden, met name de financiële omstandigheden van betrokkene, van bijzondere hardheid getuigen als aan die situatie geen einde wordt gemaakt door het treffen van een afwijkende regel terzake van de verzekering, dan kan besloten worden tot uitsluiting van verplichte verzekering.
- Is iemand in de situatie geraakt, dat hij wat zijn verzekeringspositie betreft tussen wal en schip valt in die zin dat materieel geen sprake is van een adequate verzekering en zou het, gezien alle feiten en omstandigheden, dat wil zeggen gelet op de zorgplicht die de Nederlandse overheid heeft ten aanzien van bepaalde personen en gelet op de financiële positie van de betrokkene en diens mogelijkheid om op private basis een adequate dekking te bewerkstelligen, van bijzondere hardheid getuigen, indien aan die situatie geen einde wordt gemaakt door het treffen van een afwijkende regeling terzake van de verzekering, dan kan tot opneming in de verzekering worden besloten.
- Daarnaast kunnen er ook andere factoren zijn waarmee in het voorliggende geval rekening dient te worden gehouden bij de vraag of de hardheidsclausule moet worden toegepast. Met betrekking tot het al dan niet bestaan van dergelijke factoren heeft verweerders gemachtigde ter zitting het voorbeeld genoemd van in België wonende 65-plussers, die in Nederland verplicht verzekerd waren voor de AWBZ en die in verband daarmee niet in België onder de verplichte ziektekostenverzekering vielen, terwijl zij in Nederland geen particuliere ziektekostenverzekering konden afsluiten wegens hun leeftijd. Deze (zeer kleine) groep personen viel dan ook tussen de wal en het schip. Gedurende de korte periode tussen de "ontdekking" van dit probleem en de wetswijziging die een einde maakte aan dit probleem, heeft verweerder terzake van deze betrokkenen een overeenkomst als bedoeld in artikel 17 van de Verordening gesloten.
4.3 Uit het bestreden besluit en de daaraan ten grondslag liggende gedingstukken blijkt, dat de reden voor verweerders afwijzing is gelegen in het feit dat op eiser reeds langer dan vijf jaar artikel 17 van de Verordening is toegepast. In eisers geval is naar het oordeel van verweerder voorts geen sprake van een der in verweerders beleidsregels genoemde situaties, waarin, in afwijking van het beleid, gedurende meer dan vijf jaar toepassing van artikel 17 aan de orde zou kunnen zijn. Verweerder heeft daarbij met name gewezen op de besprekingen zoals die zijn gevoerd in de werkgroep Detachering van de Administratieve Commissie van de EG, tijdens welke besprekingen een maximale toepassingsduur van artikel 17 van de Verordening van 3 tot 5 jaar aan de orde was, alsmede op het standpunt van bedoelde werkgroep, welk standpunt inhoudt dat de toepassing van artikel 17 er niet toe mag leiden dat artikel 13 van de Verordening een dode letter wordt.
4.4 Namens eiser is in het bezwaar- respectievelijk beroepschrift het volgende naar voren gebracht. - Duitsland heeft geen bezwaar tegen verlening van ontheffing van de Duitse verzekering gedurende een langere periode dan vijf jaar. - De betreffende deelvissers willen absoluut niet onder de Duitse wetgeving vallen. Eerdere ervaringen hebben geleerd dat er problemen optreden met betrekking tot de pensioenverzekering doordat zeevarenden in Duitsland reeds met 55 jaar met pensioen gaan, zodat er een hogere premie betaald moet worden, terwijl men niet zijn hele leven op dezelfde kotter vaart. Voorts ontstaan er problemen in het kader van de werkloosheidsuitkering doordat in Duitsland een dergelijke uitkering niet wordt betaald bij kortdurende werkloosheid. - Als de betreffende vissers ontslag nemen en voor een ander Nederlands bedrijf gaan werken, kan werkgever wel ophouden. Werkgever heeft voorts geen keus. In 1988 zijn de schepen "omgevlagd" omdat Nederland onvoldoende visquotum werd toegewezen. Daarnaast zijn de Duitse premies zo hoog dat deze niet zijn op te brengen. - Bovendien speelt een fiscaal probleem. De deelvissers worden in Nederland door de fiscus als zelfstandigen aangeslagen, Daarnaast worden zij ook in Duitsland nog eens aangeslagen. Hieromtrent is al meer dan drie jaar overleg op hoog niveau. Eisers gemachtigde zou graag zien dat de vissers onder de Nederlandse wetgeving blijven vallen totdat deze fiscale kwestie is opgelost; verwacht wordt dat dan ook de problemen op het terrein van de sociale wetgeving zullen zijn opgelost. In het namens eiser ingezonden schrijven d.d. 5 april 2000 respectievelijk ter zitting is daaraan toegevoegd dat bij de totstandkoming van de Verordening in 1971 respectievelijk de beleidsregels de visserij niet specifiek in ogenschouw is genomen; het varen van Nederlandse schepen onder Duitse vlag is en pas relatief jonge ontwikkeling. Op basis van verweerders beleid acht eisers gemachtigde voldoende ruimte aanwezig voor het maken van een uitzondering.
4.5 De rechtbank overweegt als volgt.
4.5.1 Vaststaat dat op eiser ingevolge artikel 13 van de Verordening het Duitse sociale verzekeringsrecht van toepassing is. Artikel 17 van de Verordening maakt het mogelijk om middels het sluiten van een overeenkomst tussen verweerder en de desbetreffende Duitse autoriteit de Nederlandse sociale verzekeringswetgeving op eiser van toepassing te doen zijn, zoals dat ook een aantal jaren het geval is geweest.
4.5.2 Verweerder voert het beleid om deze toepassing in beginsel te beperken tot een periode van vijf jaar. Daaraan ligt in ten grondslag de gedachte dat het niet de bedoeling kan zijn om middels het sluiten van artikel 17-overeenkomsten artikel 13 tot een dode letter te maken, zoals ook is uitgesproken door de werkgroep Detachering van de Administratieve Commissie van de Europese Gemeenschappen. Voor wat betreft de periode van vijf jaar heeft verweerder aansluiting gezocht bij de maximale periode die is genoemd in de besprekingen binnen de genoemde werkgroep. Voor wat betreft het maken van uitzonderingen op de beperking tot een periode van vijf jaar, voert verweerder een beleid dat er in essentie op neerkomt, dat slechts in die gevallen waarin de betrokkene "tussen de wal en het schip valt" een langere toepassing mogelijk is. Het gaat dan om gevallen als die waarbij dubbele premie-afdracht aan de orde is (zonder dubbel recht) waardoor de betrokkene in financiële problemen komt of om gevallen waarbij materieel geen sprake is van een adequate verzekering terwijl aanvullende particuliere dekking op financiële problemen stuit of een situatie waarin helemaal niet van een adequate dekkingsmogelijkheid sprake is, zoals in het ter zitting door verweerders gemachtigde genoemde geval van de in België wonende onverzekerde 65-plussers. Het gaat daarbij steeds om gevallen waarin het in het individuele geval van bijzondere hardheid getuigt om niet middels artikel 17 van de Verordening de Nederlandse wetgeving van toepassing te doen zijn.
De rechtbank is van oordeel dat dit beleid een beleid is dat blijft binnen de grenzen van een redelijke beleidsbepaling.
4.5.3 Vervolgens gaat het om de vraag of verweerders toepassing van zijn beleid in het concrete geval van eiser de (beperkte) rechterlijke toetsing kan doorstaan. Daaromtrent wordt het volgende opgemerkt.
Verweerder heeft geen aanleiding gezien om met betrekking tot eiser nog langer artikel 17 van de Verordening toe te passen omdat verweerder van oordeel is dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden die het beleid daartoe stelt. De rechtbank is van oordeel dat de bezwaren die namens eiser naar voren zijn gebracht inderdaad doelen op een andere situatie dan waarop de door verweerder gehonoreerde uitzonderingssituaties betrekking hebben. Er is immers in feite geen sprake van dat eiser "tussen de wal en het schip valt" zoals in de hiervoor besproken gevallen. Eisers werkgever heeft ervoor gekozen om -bij gebrek aan enig visquotum in Nederland- zijn schepen onder Duitse vlag te laten varen. Daarmee is ook de keuze gegeven dat op eiser de Duitse wetgeving van toepassing is en hij ingevolge die wetgeving is verzekerd, zodat er één keer premie, te weten in Duitsland, wordt betaald. In essentie komt eisers bezwaar erop neer dat de Duitse wetgeving in een aantal situaties minder aantrekkelijk is dan de Nederlandse wetgeving respectievelijk dat het voor de in Nederland wonende vissers die nooit in Duitsland verblijven, verwarrend is om met de verschillen in wetgeving geconfronteerd te worden (hetgeen in het verleden ook "brokken" heeft gegeven doordat men bij voorbeeld te laat ontdekte dat er dubbele premie was betaald, waardoor men te laat teruggave vroeg). De vissers voelen zich ook in het geheel niet betrokken op Duitsland. Daarnaast speelt de fiscale kwestie die nog op departementaal niveau voorwerp van bespreking is. Dit zijn echter geen factoren die vergelijkbaar zijn met de situaties waarop verweerders beleid het oog heeft. Tegemoetkoming aan eisers wensen zou, gelet op de aard van de bezwaren, maken dat artikel 13 van de Verordening wel degelijk tot een dode letter werd voor alle deelvissers in de situatie als eiser. Overigens kan nog worden opgemerkt, dat verschillen tussen het fiscale en het sociale verzekeringstraject onwenselijk mogen zijn, ongebruikelijk zijn zij tot dusverre niet. In dit verband wordt opgemerkt dat, in tegenstelling tot de regeling in de Verordening betreffende de sociale zekerheid, op het fiscale terrein slechts sprake is van bi-laterale overeenkomsten.
4.5.4 Gelet op het voorgaande moet worden geconcludeerd dat verweerders besluit om op eiser over 1999 niet langer artikel 17 van de Verordening toe te passen, de rechterlijke toetsing kan doorstaan.
4.6 De rechtbank ziet geen aanleiding om een der partijen te veroordelen in de proceskosten van de andere partij.
5. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Gewezen door mr M.I.Lammertsma-van der Heij en in het openbaar uitgesproken op 10 mei 2000 in tegenwoordigheid van mr E. Ruitenbeek als griffier.
Tegen deze uitspraak staat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan hoger beroep open. Dit dient te worden ingesteld binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak door een beroepschrift en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
afschrift verzonden op
AWB 99/6845 ALGEM