
Jurisprudentie
AA6433
Datum uitspraak2000-04-17
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsHaarlem
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 00/3121
Statusgepubliceerd
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsHaarlem
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 00/3121
Statusgepubliceerd
Uitspraak
Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Haarlem
enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken
U I T S P R A A K
ex artikel 34a Vreemdelingenwet (Vw)
reg.nr.: AWB 00/3121 VRWET J
Inzake: A, geboren op [..] 1970, van Tunesische
nationaliteit, verblijvende in de Penitentiaire Inrichting Ter Apel te Ter Apel, hierna te noemen: de vreemdeling,
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), gevestigd te 's-Gravenhage,
verweerder.
Zitting: 13 april 2000.
De vreemdeling heeft vanwege aanvoerproblemen niet ter zitting kunnen verschijnen. Behandeling van het beroep ter zitting heeft derhalve niet plaatsgevonden.
1. Ontstaan en loop van het geding
Op 5 maart 2000 is de vreemdeling staande gehouden op grond van artikel 19, eerste lid, Vw.
Bij bevel tot bewaring van 5 maart 2000 is de vreemdeling op grond van artikel 26, eerste lid, Vw in bewaring gesteld. Op diezelfde datum was reeds zijn uitzetting gelast.
Bij - als beroep aan te merken - kennisgeving ex artikel 86 Vreemdelingenbesluit van 31 maart 2000, ter griffie van deze rechtbank ontvangen op gelijke datum, heeft verweerder de rechtbank bericht dat de vreemdeling sedert ongeveer
vier weken in bewaring verblijft zonder dat hij beroep tegen de maatregel van bewaring heeft ingesteld.
2. Overwegingen
Blijkens de stukken van het dossier is op 10 april 2000 een transport-order uitgegaan naar de Dienst Vervoer en Ondersteuning om de vreemdeling op 13 april 2000 over te brengen van Ter Apel naar Haarlem. Ter zitting op 13 april 2000
is gebleken dat de vreemdeling, in weerwil van de transport-order, niet is aangevoerd.
De rechtbank overweegt in navolging van de uitspraak van de Rechtseenheidskamer van 20 juli 1994 onder registratienummer 94/4786 VRWET als volgt. Voorop staat dat een vreemdeling persoonlijk in de gelegenheid moet worden gesteld om
het woord te voeren ter ondersteuning van zijn beroep tot opheffing van de vrijheidsbenemende maatregel, bijvoorbeeld door zijn eigen visie op de gebeurtenissen te geven of zijn lichamelijke of geestelijke toestand te omschrijven.
Het recht van degene die van zijn vrijheid is beroofd (anders dan door rechterlijk bevel) om gehoord te worden, is in artikel 15, tweede lid, van de Grondwet vastgelegd.
De in artikel 34a, tweede lid, Vw vastgelegde termijn van twee weken waarbinnen de rechtbank de vreemdeling op een eerste beroep (dan wel op een met een beroep gelijk te stellen kennisgeving) moet horen, moet in beginsel als fataal
worden aangemerkt. Dit brengt met zich mee dat de bewaring van een vreemdeling die niet binnen twee weken op het eerste beroep in staat is gesteld te worden gehoord in beginsel onrechtmatig moet worden geacht en
dientengevolge moet worden opgeheven. De rechtbank ziet geen reden om in het onderhavige geval anders te oordelen. Dat sprake zou zijn van overmacht is de rechtbank niet gebleken. De oorzaak van het niet aanvoeren van de vreemdeling
ter zitting is gelegen in de organisatie van de transportdienst, immers uit navraag is gebleken dat de vreemdeling van Ter Apel naar Nieuwersluis is vervoerd alwaar geen verder vervoer naar Haarlem voorhanden was. Een situatie als
de onderhavige, waarbij de vreemdeling in verband met aanvoerproblemen niet ter zitting verschijnt, kan in redelijkheid niet aan de vreemdeling worden toegerekend en komt daarmee voor risico van verweerder.
Nu de kennisgeving dateert van 31 maart 2000 diende de vreemdeling - gelet op het bepaalde in artikel 34a, tweede lid, Vw - uiterlijk op 13 april 2000 te worden gehoord. Daar het horen voor het verstrijken van de termijn niet heeft
kunnen plaatsvinden, is in strijd met de wet gehandeld.
Het beroep is mitsdien gegrond.
Gelet op het voorgaande is de opgelegde maatregel van bewaring onrechtmatig, de bewaring zal worden opgeheven met ingang van heden, 17 april 2000.
Vastgesteld wordt dat namens de vreemdeling geen verzoek om schadevergoeding is gedaan.
Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte
proceskosten, is niet gebleken.
3. Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep gegrond en beveelt de opheffing van de
maatregel van bewaring ex artikel 26 Vw met ingang van 17 april 2000.
Deze uitspraak is gedaan door mr J.F. Miedema, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in tegenwoordigheid van mr L.C. Vermeer als griffier en in het openbaar uitgesproken op 17 april 2000, in tegenwoordigheid van de
griffier.
afschrift verzonden op: 12 mei 2000
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.