Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA6463

Datum uitspraak2000-01-06
RechtsgebiedAmbtenarenrecht
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
Zaaknummers98/5737 MAWKLA
Statusgepubliceerd


Indicatie

Door in beroep aangevoerde andere lezing van gebeurtenissen die leidden tot dienstongeval wordt buiten de grenzen van het geschil getreden. Afwijzing aansprakelijkstelling i.v.m. dienstongeval. Eiser heeft in beroep een andere lezing van het ongeval gegeven dan bij de voorbereiding van het primaire besluit en het besluit op bezwaar. Het is duidelijk dat, indien zou worden uitgegaan van de tweede lezing, mogelijk eerder tot aansprakelijkheid van verweerder kan worden geconcludeerd (het zou dan immers kunnen gaan om toerekenbaar handelen door een aan eiser ter beschikking gestelde militair) dan wanneer van de eerste lezing wordt uitgegaan. In zoverre wijkt de tweede lezing essentieel af van de eerste lezing. Eiser is zich ook terdege van deze mogelijke juridische consequenties bewust geweest. Een goede procesorde verzet zich ertegen dat eerst in beroep door de eisende partij de grondslag voor een aansprakelijkstelling van verweerder wordt gewijzigd in een mate als hier aan de orde. Bij brief van 15-07-1999 heeft eiser, in reactie op het verweerschrift, betoogd dat de tweede versie niet veel afwijkt van de inhoud van het proces-verbaal, maar dat slechts de reden waarom eiser uit de DAF sprong anders zou zijn. De rechbank volgt eiser niet in dit betoog, waarmee ten onrechte wordt getracht af te doen aan de mate van afwijkendheid van eisers tweede lezing. Nu het bestreden besluit niet is gebaseerd op deze tweede lezing, treedt eiser daarmee buiten de grenzen van het geschil. Gelet op art. 8:69 Awb kan dit aspect niet in dit beroep worden betrokken. rechbank blijft uitgaan van de feitelijke toedracht waarvan verweerder bij het voorbereiden van het bestreden besluit is uitgegaan. De Staatssecretaris van Defensie, verweerder. mr. J.W. Sentrop


Uitspraak

Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage Sector Bestuursrecht Tweede kamer, enkelvoudig UITSPRAAK als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) Reg.nr.: 98/5737 MAWKLA Inzake A, wonende te B, eiser, tegen de Staatssecretaris van Defensie, verweerder. 1. Aanduiding bestreden besluit. Het besluit van verweerder van 29 juni 1998, kenmerk JURA/98/18657 KL.67.01.28.011. 2. Zitting. Datum: 22 december 1999. Eiser en zijn gemachtigde, mr. A.D. Kok, zijn niet verschenen. Verweerder is verschenen bij zijn gemachtigde, mevrouw mr. C.L. Kuipers. 3. Feiten. Eiser, destijds marechaussee der eerste klasse, is op 19 december 1991 een ongeval overkomen, dat door verweerder bij besluit van 18 maart 1992 als dienstongeval is aangemerkt. Bij besluit van 19 maart 1996 heeft verweerder eiser op grond van artikel 39, tweede lid, aanhef en onder f., van het Algemeen militair ambtenarenreglement met ingang van 1 juli 1996 eervol ontslag verleend uit de dienst als militair bij het reservepersoneel aangesteld voor onbepaalde tijd. Bij brief van 25 maart 1996 heeft eiser verweerder aansprakelijk gesteld voor de gevolgen van dat ongeval. Bij het primaire besluit van 7 augustus 1997 heeft verweerder aansprakelijkheid afgewezen. Bij bezwaarschrift van 15 september 1997 heeft eiser tegen dat besluit bezwaar gemaakt. Eiser heeft afgezien van de mogelijkheid op zijn bezwaarschrift te worden gehoord. Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van eiser ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd. Tegen dat besluit heeft eiser bij beroepschrift van 29 juli 1998 bij de rechtbank beroep ingesteld, waarna bij brief van 30 oktober 1998 de gronden van het beroep zijn aangevuld. Bij die gelegenheid heeft eiser een andere lezing van de toedracht van het ongeval gegeven dan waarvan bij het bestreden besluit is uitgegaan. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden alsmede een verweerschrift, gedateerd 21 december 1998. Partijen hebben enkele vragen van de rechtbank schriftelijk beantwoord. 4. Bewijsmiddelen. De gedingstukken en het verhandelde ter zitting. 5. Motivering. In dit geding moet worden beoordeeld of verweerder op goede gronden heeft geweigerd aansprakelijkheid te aanvaarden voor de gevolgen van het aan eiser overkomen ongeval. De rechtbank overweegt daaromtrent als volgt. Allereerst stelt de rechtbank vast dat over de exacte toedracht van het ongeval geen volledige duidelijkheid bestaat, aangezien eiser tijdens de behandeling van dit beroep, bij brief van 30 oktober 1998, met een enigszins afwijkende lezing van het gebeurde is gekomen. Vaststaat dat eiser, chauffeur van een [..] vrachtauto (4-tonner), opdracht had gekregen om militaire goederen, waaronder een kast, te vervoeren van Utrecht naar het Marechausseemuseum te Buren. Aldaar aangekomen heeft hij tezamen met de opperwachtmeester Z (verder: Z), bij geopende laadklep van de vrachtauto, de kast in de laadruimte naar de laadopening gesjord teneinde die kast te kunnen uitladen. Over het vervolg bestaan twee lezingen. In het over het ongeval opgestelde proces-verbaal van 15 januari 1992 verklaart eiser: "Ik wilde van de laadklep afspringen doch gleed uit en kwam op het wegdek ten val, waarbij ik mijn rechter hand en pols bezeerde." Z verklaart in het proces-verbaal: "Ik zag dat A van de laadklep wilde springen, maar bij het afzetten gleed hij uit en kwam vervolgens op de straat ten val." In de brief van 30 oktober 1998 wordt de volgende toedracht geschetst: "Eiser stelt (..) dat hij samen met de opperwachtmeester Z bezig was een grote kast uit het bewuste voertuig te laden, door deze steeds dichter naar de rand te schuiven, met gecoördineerde trek/schuifbewegingen.Z, terwijl beiden aan de rand van de laadbak stonden, bewoog echter een fraktie eerder dan eiser de kast. Door dit abrupte schuiven verloor eiser zijn balans en sprong c.q. viel uit de wagen." In de eerste lezing, waarvan bij het nemen van het thans bestreden besluit is uitgegaan, zou eiser bij het afspringen uit de laadbak van de 4-tonner zijn uitgegleden. In de tweede lezing, die eerst in beroep naar voren is gebracht, zou eiser zijn evenwicht hebben verloren doordat Z een onverwachte schuifbeweging met de kast zou hebben gemaakt. Het is duidelijk dat, indien zou worden uitgegaan van de tweede lezing, mogelijk eerder tot aansprakelijkheid van verweerder kan worden geconcludeerd (het zou dan immers kunnen gaan om toerekenbaar handelen door een aan eiser, ter assistentie bij het lossen van de kast, ter beschikking gestelde militair) dan wanneer van de eerste lezing wordt uitgegaan. In zoverre wijkt de tweede lezing essentieel af van de eerste lezing, zoals deze, door eiser ondertekend, in het proces-verbaal is opgenomen. Eiser is zich, blijkens punt 4. van de brief van 30 oktober 1998, ook terdege van deze mogelijke juridische consequenties bewust geweest. Naar het oordeel van de rechtbank verzet een goede procesorde zich ertegen dat eerst in beroep door de eisende partij de grondslag voor een aansprakelijkstelling van verweerder wordt gewijzigd in een mate als hier aan de orde. Bij brief van 15 juli 1999 heeft eiser, in reactie op het verweerschrift, betoogd dat de tweede versie niet veel afwijkt van de inhoud van het proces-verbaal, maar dat slechts de reden waarom eiser uit de […] sprong anders zou zijn. De rechtbank volgt eiser niet in dit betoog, waarmee ten onrechte wordt getracht af te doen aan de mate van afwijkendheid van eisers tweede lezing. Nu het bestreden besluit niet is gebaseerd op deze tweede lezing, treedt eiser daarmee buiten de grenzen van het geschil. Gelet op artikel 8:69 Awb kan dit aspect niet in dit beroep worden betrokken. De rechtbank zal daarom blijven uitgaan van de feitelijke toedracht, zoals deze in het proces-verbaal is opgenomen en waarvan verweerder bij het voorbereiden van het bestreden besluit is uitgegaan. De Centrale Raad van Beroep hanteert in zijn jurisprudentie inzake schade, ontstaan vòòr 1 januari 1993, de norm dat er sprake is van een aan het bestuursorgaan toe te rekenen optreden waardoor de ambtenaar schade heeft geleden en dat dit optreden en die schade van zodanige aard zijn dat de schade in redelijkheid voor vergoeding in aanmerking komt. Nu de schadeveroorzaken- de gebeurtenis dateert van 19 december 1991, moet worden beoordeeld of er sprake is van enig toerekenbaar optreden zijdens verweerder waarvan de gevolgen voor diens rekening moeten komen. Verweerder heeft in het bestreden besluit, in een overweging ten overvloede, overwogen dat eiser niet uit de laadbak van de 4-tonner had mogen afspringen, aangezien een veiliger methode van uitstappen voorhanden was. Bij de gedingstukken zijn door verweerder foto's overgelegd waaruit blijkt dat de laadklep van de […], na opening aan beide zijden, in een verticale ruststand komt, waarbij enkele op de laadklep aangebrachte voetsteunen uit- klappen. Tevens bevinden zich in de laadklep enkele uitsparingen waarin men de voet kan plaatsen. Aan weerszijden van de laadopening bevindt zich voorts een handgreep die bij het in- en uitstappen kan worden benut. Verweerder heeft doen betogen dat het, aangezien welhaast iedere militair wel eens in de laadbak van een 4-tonner wordt vervoerd, onder het militair personeel van algemene bekendheid is dat men met gebruikmaking van de genoemde, door de fabrikant aangebrachte voorzieningen veilig kan in- en uitstappen. Wanneer een militair besluit om uit de 4-tonner naar buiten te springen in plaats van genoemde voorzieningen te benutten moet dat voor zijn rekening en risico blijven. De rechtbank sluit zich bij deze benadering van verweerder aan. Zij kan zich voorstellen dat onder omstandigheden, bijvoorbeeld bij troepenverplaatsingen, de reguliere wijze van uitstappen te tijdrovend is en daardoor niet kan worden gevolgd. Dergelijke omstandigheden zijn echter bij het eiser overkomen ongeval gesteld noch gebleken. Dat eiser er zonder noodzaak de voorkeur aan heeft gegeven uit de laadbak naar buiten te springen dient dan ook voor zijn rekening en risico te blijven. Verweerder is bovendien niet tekort geschoten in zijn zorgplicht jegens het militair personeel door in de […] veilige in- en uitstapvoorzieningen te doen aanbrengen. Van enig toerekenbaar optreden van verweerder ten gevolge waarvan op hem de aansprakelijkheid zou rusten voor de gevolgen van het eiser overkomen ongeval is dan ook geen sprake. Blijkens het bezwaarschrift is eiser van mening dat zijn nek- en rugklachten zijn ontstaan als gevolg van het hem overkomen ongeval. Verweerder heeft het thans bestreden besluit primair doen rusten op de overweging dat een causaal verband tussen eisers nek- en rugklachten en het ongeval niet aanwezig is. Hij baseert zich mede op een door eiser overgelegde rapportage van prof.dr. L.J.L. Koekenberg, orthopaed, van 26 januari 1996, waarin als conclusie is vermeld: "Betrokkene is een 28-jarige man die in 1991 een ongeval heeft gehad waarbij geen direct traumatische beschadigingen zijn opgetreden maar waarna hij een klachtenpatroon heeft gehouden met pijn in de nek en uitstralingen naar de armen en lage rugpijn. Dit syndroom lijkt de typische psychosomatische nasleep van een niet geaccepteerde ongevalssituatie, waarbij geen lichamelijke beschadigingen zijn opgetreden. De neurologische vastgestelde afwijkingen van de discus C5-C6 vallen binnen fysiologische grenzen." Ook uit de rapportage van het op 24 januari 1995 ingestelde militair genees- kundig onderzoek blijkt "Dat niet is gebleken en naar medisch inzicht niet wordt aanvaard dat de aandoening van nekwervelkolom en hoofdpijnklachten zijn veroorzaakt door de uitoefening van de militaire dienst.". Verweerder acht, zich baserend op een rapportage van zijn medisch adviseur H.A.J. Smink, chirurg, van 14 juli 1997, een causaal verband tussen eisers nek- en rugklachten en het ongeval aangetoond noch aannemelijk gemaakt. De rechtbank kan zich in dit oordeel van verweerder vinden. Zij merkt overigens wel op dat zij het logischer had gevonden, indien verweerder - zoals in het primaire besluit - eerst de kwestie van het toerekenbaar handelen zou hebben beoordeeld en vervolgens ten overvloede de medische causaliteit in plaats van, zoals nu, andersom. Aangezien zulks niet tot een ander resultaat zou hebben geleid en eiser door de in het bestreden besluit gevolgde benadering niet is benadeeld, ziet de rechtbank hierin geen reden voor vernietiging van het bestreden besluit. Aangezien het bestreden besluit ook overigens niet in strijd is met enig algemeen rechtsbeginsel of enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur, komt het ook op die grond niet voor vernietiging in aanmerking. Gelet op het vorenstaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard. Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten is de rechtbank niet gebleken. 6. Beslissing. De Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage, RECHT DOENDE: Verklaart het beroep ongegrond. 7. Rechtsmiddel. Onverminderd het bepaalde in artikel 6:13 juncto artikel 6:24 Awb kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan tegen deze uitspraak binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep. Aldus gegeven door mr. J.W. Sentrop en in het openbaar uitgesproken op 6 januari 2000, in tegenwoordigheid van R. Demilt als griffier. Voor eensluidend afschrift, de griffier van de Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage, Verzonden: Coll. :