Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA6480

Datum uitspraak2000-06-20
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers19990172111.
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verzoek om inzage paspoort en vaststelling dat hieraan niet was voldaan, zijn geen naast het inhoudingsbesluit als afzonderlijk aan te merken besluiten of handelingen als bedoeld in art. 8:1, eerste en tweede lid Awb. Bezwaar gericht tegen besluiten tot inhouding loonbelasting naar anoniementarief had o.g.v. art. 7:1, eerste lid Awb in verbinding met art. 8:4, aanhef en onder g Awb niet-ontvankelijk verklaard moeten worden. Geen grond aanwezig om de bezwaren wel ontvankelijk te achten voorzover ze geacht konden worden te zijn gericht tegen het verzoek het paspoort ter inzage te geven en de vaststelling dat hieraan niet was voldaan. Als gevolg van de uit de WLB voortvloeiende nauwe verbinding tussen enerzijds het verzoek en de vaststelling en anderzijds het besluit tot inhouding van loonbelasting naar het anoniementarief zijn het verzoek en de vaststelling geen naast het inhoudingsbesluit als afzonderlijk aan te merken besluiten of handelingen als bedoeld in art. 8:1, eerste en tweede lid Awb waartegen op grond van art. 7:1 Awb bezwaar mogelijk is. Derhalve niet van betekenis of het verzoek en de vaststelling afzonderlijk bezien van ambtenaarrechtelijke aard als bedoeld in art. 8:1, tweede lid Awb zijn. Het college van bestuur van de Universiteit van Amsterdam, gedaagde. mrs. G.P.A.M. Garvelink-Jonkers, H.R. Geerling-Brouwer, J.H. van Kreveld


Uitspraak

Raad van State 19990172111. Datum uitspraak: 20 JUNI 2000 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: A. te B, appellant, tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Dordrecht van 9 juli 1999 in het geding tussen: appellant en de raad van de gemeente Liesveld. 1 Procesverloop Bij besluit van 8 april 1997 heeft de raad van de gemeente Liesveld (hierna: de raad) op de voet van artikel 8 van de Wet voorkeursrecht gemeenten (hierna: Wvg) onder meer percelen van appellant aangewezen als gronden waarop de artikelen 10-24, 26 en 27 van de Wvg van toepassing zijn. Bij besluit van 30 september 1997 heeft de raad het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de commissie behandeling bezwaar- en beroepschriften van 19 september 1997, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht. Bij uitspraak van 9 juli 1999, verzonden op dezelfde dag, heeft de arrondissementsrechtbank te Dordrecht (hierna: de rechtbank) het door appellant tegen dit besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 14 augustus 1999, bij de Raad van State ingekomen op 17 augustus 1999, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 10 september 1999. Deze brieven zijn aangehecht. Bij brief van 24 november 1999 heeft de raad een memorie van antwoord ingediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 maart 2000, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. A. van Diermen, gemachtigde, en de raad, vertegenwoordigd door W. de Jong, ambtenaar bij de gemeente, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1.Ingevolge artikel 8, eerste lid, van de Wvg, zoals dit luidde ten tijde hier van belang, kan de gemeenteraad bij met redenen omkleed besluit gronden aanwijzen waarop van toepassing zijn de artikelen 10, met dien verstande dat de in het tweede lid, onder d, bedoelde verplichting moet zijn ontstaan voor de dagtekening van dat besluit, 11 -24, 26 en 27, voor zover die gronden nog niet zijn opgenomen in een ter inzage gelegd ontwerp van een structuurplan als bedoeld in artikel 2, eerste lid, of van een bestemmingsplan, waarbij aan de betrokken gronden een gewijzigde bestemming wordt toegedacht onderscheidenlijk gegeven. Bij het raadsbesluit behoort een kaart waarop de betrokken gronden en de aan die gronden toegedachte bestemming zijn aangeduid. Ingevolge het tweede lid van dit artikel komen voor een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid alleen gronden in aanmerking waaraan bij dat raadsbesluit een niet-agrarische bestemming wordt toegedacht en waarvan het gebruik afwijkt van de toegedachte bestemming. Ingevolge artikel 2a, eerste lid, van de Wvg, voor zover hier van belang, kan een besluit als bedoeld in artikel 8, eerste lid, worden genomen door de raad van een gemeente, waaraan zelfstandig of samen met andere gemeenten blijkens nationaal of provinciaal ruimtelijk beleid uitbreidingscapaciteit is toegedacht of gegeven. In gevallen waarin een zodanige capaciteit niet is toegedacht of toegekend, wordt het besluit niet genomen dan nadat van gedeputeerde staten vooraf een verklaring van geen bezwaar is verkregen. 2.2. Bij de beslissing op het bezwaarschrift heeft de raad gehandhaafd het besluit tot vestiging van een voorkeursrecht als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Wvg op de aan appellant in eigendom toebehorende percelen kadastraal bekend gemeente Z, sectie [..]. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard. 2.3. Vooropgesteld moet worden dat artikel 120 van de Grondwet de rechter niet de vrijheid laat om bepalingen van de Wvg aan de Grondwet of aan fundamentele rechtsbeginselen te toetsen. Dit betekent dat het bepaalde in artikel 8, eerste lid, van de Wvg in dit geding als een gegeven moet worden beschouwd. Het tweede deel van artikel 1 van het Eerste protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden geeft een staat voorts het recht om die wetten toe te passen, die hij noodzakelijk oordeelt om het gebruik van eigendom te reguleren in overeenstemming met het algemeen belang, zodat reeds daarom van een schending van het eerste deel van dit artikel geen sprake is. 2.3.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de raad bevoegd was om het in geding zijnde voorkeursrecht te vestigen. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad uit de overgelegde gedeelten van de beschrijving van i en de toelichting op het streekplan Zuid-Holland Oost (hierna: het streekplan) kunnen aannemen dat aan Liesveld uitbreidingscapaciteit is toegedacht of gegeven. Zo wordt daarin gesteld dat een aanzienlijke uitplaatsingsbehoefte bestaat van milieubelastende bedrijven en dat een verdere uitbreiding van het terrein Gelkenes ruimte kan bieden aan de (her)vestiging van dit soort bedrijven. Op pagina 95 van de toelichting op het streekplan wordt de locatie Gelkenes-West in Liesveld expliciet genoemd als geschikte locatie voor milieubelastende bedrijven. Een bevestiging hiervan wordt gevonden in de brief van 19 augustus 1997 van gedeputeerde staten van de provincie Zuid-Holland. Gedeputeerde staten, die op de hoogte waren van de omvang van het gevestigde voorkeursrecht, hebben daarin gesteld dat zij de afgifte vooraf van een verklaring van geen bezwaar niet nodig achten. Daaruit kan worden opgemaakt dat de wijze waarop de raad het voorkeursrecht heeft gebruikt, past in het streekplan. Het betoog van appellant, dat de raad het voorkeursrecht ten onrechte heeft gevestigd op een groter gebied dan waarop de uitbreidingscapaciteit blijkens het streekplan ziet, slaagt derhalve niet. Dat de raad in strijd met artikel 3:3 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) zou hebben gehandeld, vermag de Afdeling niet in te zien. 2.3.2. Het betoog van appellant, dat de in geding zijnde passages uit het streekplan geen besluiten in de zin van de Awb vormen zodat deze niet kunnen worden meegenomen in de beoordeling of is voldaan aan artikel 2a, eerste lid, eerste volzin, van de Wvg, faalt eveneens. In geding is thans immers het besluit tot vestiging van een voorkeursrecht op de gronden van appellant, hetgeen een besluit is in de zin van de Awb. Of de raad bevoegd was om het in geding zijnde voorkeursrecht te vestigen zonder dat van gedeputeerde staten een verklaring van geen bezwaar is verkregen, moet in dit geval blijken uit het van toepassing zijnde streekplan (en de toelichting daarop), waarbij niet van belang is of onderdelen daarvan al dan niet als besluit in de zin van de Awb kunnen worden aangemerkt. 2.3.2. Voorts heeft de rechtbank op goede gronden, die dan ook door de Afdeling worden overgenomen, geoordeeld dat is voldaan aan de voorwaarden om van voormelde bevoegdheid gebruik te maken. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat ook het braak laten liggen van gronden, zoals met de gronden van appellant het geval is, een vorm van gebruik is en dat dit gebruik afwijkt van de toegedachte bestemming, namelijk "bedrijfsterrein". 2.3.3. Het gaat bij een aanwijzingsbesluit als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Wvg, gelet op de tekst ervan, om een discretionaire bevoegdheid. Een met gebruikmaking van zulk een bevoegdheid genomen besluit dient, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, door de rechter terughoudend te worden getoetst. De wetgever heeft zelf reeds bij de totstandkoming van de Wvg het met het vestigen van een voorkeursrecht te dienen algemene belang afgewogen tegen het (individuele) financiële belang van de betrokken grondeigenaren, zodat het enkele financiële belang niet meer afzonderlijk bij de besluitvorming behoeft te worden betrokken. De Afdeling ziet voorts geen aanleiding voor het oordeel dat de raad bij zijn beslissing geen belangenafweging heeft gemaakt, noch ook voor het oordeel dat, gelet op de door appellant aangevoerde belangen, voor zover die al niet als financiële belangen moeten worden opgevat, de raad niet in redelijkheid het algemeen belang - dat de verwezenlijking van de toegedachte bestemming niet wordt belemmerd - meer zwaarwegend heeft kunnen achten. 2.4. Het hoger beroep is derhalve ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.5. Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen aanwezig. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. J.J.R. Bakker, Voorzitter, en mr. J.H. Grosheide en mr. B. van Wagtendonk, Leden, in tegenwoordigheid van mr. E.D.A.M. Zegveld, ambtenaar van Staat. w.g. Bakker w.g. Zegveld Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 20 juni 2000 43-295. Verzonden: Voor eensluidend afschrift, de Secretaris van de Raad van State, voor deze,