Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA6491

Datum uitspraak2000-07-11
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Zwolle
Zaaknummers430097
Statusgepubliceerd


Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE ZWOLLE Meervoudige strafkamer Parketnummer: Uitspraak: 11 juli 2000 S T R A F V O N N I S in de zaak van het openbaar ministerie tegen: H. B. Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaats gevonden op 28 juni 2000. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. L.J.T. Hoksbergen, advocaat te Zwolle. De officier van justitie, mr. C.A.M. Schaap-Meulemeester, heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. TENLASTELEGGING De verdachte is ten laste gelegd dat: (volgt tenlastelegging) BEWIJS De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 en 2 primair ten laste is gelegd, met dien verstande dat: (volgt bewezenverklaring; zie aangehechte kopie dagvaarding) Van het onder 1 en 2 primair meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht. STRAFBAARHEID VAN HET FEIT: Het bewezene levert op: Feit 1: Diefstal, strafbaar gesteld bij artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht. Feit 2 primair: Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht, strafbaar gesteld bij artikel 175 van de Wegenverkeerswet 1994. STRAFBAARHEID VAN DE DADER: De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte ontslagen dient te worden van alle rechtsvervolging, omdat hij ten tijde van het telastegelegde leed aan een psychische stoornis. De rechtbank heeft kennis genomen van: - een de verdachte betreffend psychiatrisch rapport d.d. 30 april 2000 uitgebracht door mr. D.F.J. Hoekstra, sociaal geneeskundige AGZ; - een de verdachte betreffend voorlichtingsrapport d.d. 7 oktober 1999 uitgebracht door de Stichting Reclassering Nederland; Uit de rapporten blijkt dat verdachte een licht gesedeerde indruk maakt. Ten tijde van het onderzoek door de deskundige zijn er geen aanwijzingen voor grove psychiatrische stoornissen: het bewustzijn is helder, de oriëntatie en geheugenfuncties zijn niet verstoord, er is geen sprake van wanen of hallucinaties en er is geen sprake van een ziekelijke ontregeling van de stemming. De intelligentie van verdachte wordt op gemiddeld tot iets bovengemiddeld geschat. Verdachte is op 39-jarige leeftijd psychiatrisch ernstig ontregeld. Ten tijde van het telastegelegde verkeerde verdachte in een zeer labiele toestand en het wegvallen van één depotmedicatie als gevolg van een wisseling van de maatschappelijk werker heeft zijn toestand doen verslechteren. Het eerstgenoemde rapport houdt als conclusie in dat verdachte ten tijde van het telastegelegde leed aan een manische psychose, zulks in het kader van een recidiverend manisch-depressieve psychose. De deskundige is van mening dat het telastegelegde verdachte niet kan worden toegerekend. De rechtbank neemt de conclusie en het advies van de deskundige niet geheel over. Anders dan de deskundige is de rechtbank van oordeel dat het bewezenverklaarde verdachte kan worden toegerekend, zij het in sterk verminderde mate. Uit de onderhavige stukken en uit hetgeen ter terechtzitting naar voren is gekomen is niet gebleken dat er bij verdachte geen enkel besef bestond van zijn gedragingen. Immers, verdachte heeft bij gebreke van vervoer een auto meegenomen om daarmee naar huis te rijden, hij heeft de voor hem gebruikelijke route genomen, hij herinnert zich dat hij door een rood verkeerslicht is gereden en dat hij met hoge snelheid vrachtauto's heeft ingehaald en na de aanrijding is hij direct hulp gaan halen. De diefstal van de auto en zijn onvoorzichtig rijgedrag zijn hem derhalve toe te rekenen. De verdachte is deswege strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten. De rechtbank zal bij de strafoplegging wel rekening houden met de psychische gesteldheid van verdachte. OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend. De rechtbank vindt in dit geval een onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen noodzakelijk, omdat de rechtbank het onverantwoord acht verdachte zonder meer deel te laten nemen aan het verkeer. De rechtbank acht, gelet op de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten, een geheel voorwaardelijke vrijheidstraf geïndiceerd. Bij haar beslissing heeft de rechtbank voorts rekening gehouden met: - een de verdachte betreffend uittreksel d.d. 23 mei 2000 uit het algemeen documentatieregister van de justitiële documentatiedienst. De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op 10, 14a, 14b, 14c, 57 en 91 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 7, 178 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994. BESLISSING Het onder 1 en 2 primair ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert de strafbare feiten op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar. Het onder 1 en 2 primair meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken. De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden. De opgelegde gevangenisstraf zal niet worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 jaar aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. De rechtbank ontzegt verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van 2 jaar. Aldus gewezen door mr. G. Eelsing, voorzitter, mrs. G.P. Nieuwenhuis en E.M.A. Schmitz, rech-ters, in tegenwoordigheid van S. Kuypers als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 juli 2000. Mr. E.M.A. Schmitz voornoemd was buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.