Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA6540

Datum uitspraak2000-04-05
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers98/01654
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Gerechtshof Arnhem Eerste meervoudige belastingkamer nr. 98/01654 Proces-verbaal mondelinge uitspraak belanghebbende : de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V. te : Z ambtenaar : de inspecteur van de Belastingdienst/Onder-nemingen P aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaar tegen een naheffingsaanslag en kwijtscheldingsbesluit soort belasting : omzetbelasting tijdvak : 1992 aanslagnummer : F.01 mondelinge behandeling : op 22 maart 2000 te Arnhem door mr. Mattthijssen, mr. drs. F.J.P.M. Haas en mr. Kooijmans, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. Van Hoorn als griffier waarbij verschenen : belanghebbendes directeur alsmede de inspecteur voornoemd gronden: 1. Belanghebbende heeft in het onderhavige tijdvak managementwerkzaamheden verricht voor Accountants- en Adviesbureau A BV In 1992 was belanghebbende houder van alle aandelen van de B.V., in een later jaar heeft zij die aandelen vervreemd aan B B.V. 2. Volgens de jaarstukken van belanghebbende over 1992 bedroeg haar netto-omzet ƒ 160.600 waarin begrepen een management-fee van ƒ 150.000. 3. De management-fee is inclusief de daarover berekende omzetbelasting ultimo 1992 tussen belanghebbende en A BV verrekend in de tussen hen bestaande verhouding in rekening-courant. A BV heeft de belasting op de voet van artikel 15 van de Wet op de omzetbelasting 1968 in aftrek gebracht. 4. Belanghebbende heeft volgens haar jaarstukken over 1992 een omzetbelastingschuld op 31 december 1992 van ƒ 65.360 waarin begrepen als "suppletie 1991/1992" een bedrag van ƒ 26.620. 5. Het bedrag van ƒ 26.620 is niet op aangifte voldaan. De inspecteur heeft het bedrag nageheven verhoogd met een tot op 25% kwijtgescholden verhoging van 100%. 6. De naheffing is voor een bedrag van ƒ 340 aan enkelvoudige belasting niet in geschil. Partijen twisten over de juistheid van de naheffing van ƒ 26.280 aan enkelvoudige belasting, zijnde het bedrag aan belasting berekend over de management-fee, en over het kwijtscheldingsbesluit. 7. Nu belanghebbende in 1992 jegens A BV tegen vergoeding belaste prestaties (de managementwerkzaamheden) heeft verricht is zij ter zake belasting verschuldigd. Dit is ook het geval indien ter zake van die prestaties geen factuur is uitgereikt. Het tijdstip van de verschuldigdheid van de belasting wordt in dat geval bepaald door artikel 13, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van gemelde wet. 8. Aan de verschuldigdheid van de belasting door belanghebbende doet niet af dat de inspecteur met betrekking tot managementvergoedingen die betrekking hebben op jaren gelegen na het tijdvak van naheffing, de door A BV in aftrek gebrachte belasting bij die vennootschap heeft gecorrigeerd. Voor dit geding mist voorts betekenis of -gelijk belanghebbende kennelijk betoogt- de belasting op grond van de overeenkomst tot verkoop van de aandelen A BV aan B B.V. door die vennootschap en/of door A BV moet worden gedragen. 9. De inspecteur heeft de door belanghebbende verschuldigde maar niet door haar op aangifte voldane belasting terecht nageheven. 10. Belanghebbende heeft het bedrag van ƒ 26.280 aan belasting in haar jaarstukken als schuld opgenomen maar desalniettemin niet op aangifte voldaan. Ook overigens heeft zij met betrekking tot dit bedrag geen enkele actie ondernomen in de richting van de belastingdienst. Zij heeft door aldus te handelen tenminste de geenszins denkbeeldige kans aanvaard dat te weinig belasting zou worden geheven en haar is derhalve met betrekking tot de omstandigheid dat aanvankelijk te weing belasting is geheven ten minste voorwaardelijke opzet te verwijten. Daarbij past in beginsel een verhoging die tot op 50% wordt kwijtgescholden. In dezen heeft de inspecteur de verhoging kwijtgescholden tot op 25%. Het Hof acht geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die aanleiding zouden kunnen geven de verhoging voor meer dan 75% kwijt te schelden. In het bijzonder acht het Hof niet aannemelijk geworden dat de financiële positie van belanghebbende ten tijde van het opleggen van de verhoging of in de periode daarna dusdanig slecht was dat verdere kwijtschelding op zijn plaats is. 11. Het beroep is ongegrond. proceskosten: Voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken vindt het hof geen termen aanwezig. beslissing: Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak waarvan beroep. Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 5 april 2000 te Arnhem door mr. Matthijssen, raadsheer, in tegenwoordigheid van mr. Van Hoorn als griffier. Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal. De griffier, De voorzitter van voormelde kamer, (E.M. van Hoorn) (T.J. Matthijssen) Afschriften aangetekend per post verzonden op: 7 april 2000 Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van deze uitspraak het Gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Van de verzoeker wordt een griffierecht van ƒ 150 geheven. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het Gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen. Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het Gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden.