Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA6553

Datum uitspraak2000-06-21
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening+bodemzaak
Zittingsplaats's-Hertogenbosch
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 99/8760
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage zittinghoudende te 's-Hertogenbosch Sector Bestuursrecht -------------------------------- Uitspraak -------------------------------- AWB 99/8760 VV Uitspraak van de president op het verzoek als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 33a van de Vreemdelingenwet (Vw) in het geschil tussen: A, verblijvende te B, verzoeker, gemachtigde mr. F.L.J. van Vloten, advocaat te Beek, en de Staatssecretaris van Justitie, verweerder. I. PROCESVERLOOP Verzoeker bezit de Iraakse nationaliteit en is vreemdeling in de zin van de Vw. Op 28 september 1998 heeft verzoeker een aanvraag ingediend om toelating als vluchteling. Bij besluit van 26 augustus 1999 heeft verweerder de aanvraag van verzoeker om toelating als vluchteling op grond van artikel 15c, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw niet ingewilligd wegens kennelijke ongegrondheid ervan. Tevens heeft verweerder besloten verzoeker geen vergunning tot verblijf te verlenen. Dit besluit is aan verzoeker bekend gemaakt op 16 september 1999. Daarbij heeft verweerder verzoeker medegedeeld dat hij de behandeling van zijn bezwaarschrift niet in Nederland mag afwachten. Op 13 oktober 1999 heeft verzoeker tegen voornoemd besluit bezwaar gemaakt bij verweerder. Namens verzoeker zijn op 9 november 1999 de gronden van het bezwaar nader aangevuld. Bij verzoekschrift van 13 oktober is de president van deze rechtbank verzocht een onverwijlde voorziening te treffen inhoudende dat verweerder niet zal overgaan tot de uitzetting van verzoeker uit Nederland zolang nog niet is beslist op het door hem ingediende bezwaarschrift. Verweerder heeft naar aanleiding van het voornoemde verzoek een verweerschrift toegezonden. Het verzoek om een voorlopige voorziening is behandeld ter zitting van 7 juni 2000, waar verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich ter zitting laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. S.C. Kuit, ambtenaar ten departemente. II. OVERWEGINGEN Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de president van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. In dit geschil dient de president te beoordelen of, hangende de bezwaarprocedure, de uitzetting van verzoeker verboden moet worden. Hiertoe moet worden bezien of verweerder in redelijkheid heeft kunnen komen tot de beslissing om de uitzetting van verzoeker niet achterwege te laten gedurende de periode dat het bezwaar aanhangig is. Voorts dient te worden bekeken of uitzetting hangende het bezwaar anderszins in strijd is met rechtsregels. De president geeft geen definitief, maar slechts een voorlopig oordeel over de zaak. De president overweegt als volgt. De president is bekend met IND-Werkinstructie 188, van 18 december 1998, waarin op pagina 14, onder punt 4.4, het volgende staat vermeld: "In beginsel kan in zich daartoe lenende Iraakse zaken worden bepaald dat uitzetting niet achterwege blijft (geen schorsende werking). Daadwerkelijke verwijdering dient vooralsnog achterwege te blijven. Er wordt geen uitstel van vertrek verleend." Nu niet gebleken is dat deze IND-Werkinstructie is ingetrokken, gaat de president er van uit dat zij nog steeds toepassing vindt. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder desgevraagd bevestigd dat uitgeprocedeerde Iraakse asielzoekers niet worden verwijderd naar Irak. De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting geen nadere toelichting gegeven omtrent de redenen die ten grondslag liggen aan de omstandigheid dat geen uitzettingen naar Irak plaatsvinden. Op grond van het vorenstaande, alsmede gelet op de langdurige periode waarin geen gedwongen verwijderingen naar Irak hebben plaatsgevonden, kan niet zonder meer worden aangenomen dat in casu sprake is van beletselen van louter technische aard. Onder deze omstandigheden valt vooralsnog niet in te zien dat verweerder groot belang hecht aan de spoedige verwijdering van verzoeker. Aannemelijk is dat verzoeker er een groot belang bij heeft om de beslissing op bezwaar in Nederland te mogen afwachten. Om deze reden bestaat er aanleiding de gevraagde voorziening toe te wijzen, in de zin dat de uitzetting van verzoeker zal worden verboden zolang niet in bezwaar is beslist op het door verzoeker ingediende verzoek om toelating als vluchteling. De president acht termen aanwezig verweerder onder toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal f 1.420,-- voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand: * 1 punt voor het indienen van een (aanvullend) verzoekschrift;* 1 punt voor het verschijnen ter zitting; * waarde per punt f 710,--; * wegingsfactor 1. Tevens zal de president bepalen dat door de Staat der Nederlanden aan verzoeker het door hem gestorte griffierecht dient te worden vergoed. De president acht geen termen aanwezig voor toepassing van artikel 33b van de Vw. Mitsdien wordt beslist als volgt. III. BESLISSING De president: verbiedt verweerder verzoeker uit Nederland te verwijderen zolang nog niet is beslist op het door hem ingediende bezwaarschrift; veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten vastgesteld op f 1.420,--, te vergoeden door de Staat der Nederlanden, en te voldoen aan de griffier; gelast de Staat der Nederlanden aan verzoeker te vergoeden het door hem gestorte griffierecht. Aldus gewezen door mr. W.C.E. Winfield als president in tegenwoordigheid van mr. F.C. Meulemans als griffier en uitgesproken in het openbaar op 21 juni 2000. Afschriften verzonden: 30 juni 2000 AB