Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA6554

Datum uitspraak2000-06-14
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Zittingsplaats's-Gravenhage
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 99/2831
Statusgepubliceerd


Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK 'S-GRAVENHAGE Vreemdelingenkamer __________________________________________________ UITSPRAAK ingevolge artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht juncto artikel 33a Vreemdelingenwet __________________________________________________ Reg.nr : AWB 99/2831 VRWET Inzake : A, eiser, woonplaats kiezende ten kantoren van zijn gemachtigde mr. G. Later, advocaat te Den Haag, tegen : de Staatssecretaris van Justitie, verweerder, gemachtigde mr. A. Bosch, advocaat te Den Haag. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING 1. Eiser, geboren op [...] 1969, bezit de Turkse nationaliteit. Hij verblijft als vreemdeling in de zin van de Vreemdelingenwet (Vw) in Nederland. Op 24 februari 1999 is jegens eiser in het kader van de zogenoemde VRIS- procedure een voorlopig bevel tot bewaring (model D45-1) uitgevaardigd. Eiser bevond zich op dat moment in voorlopige hechtenis vanwege de verdenking van een strafbaar feit. Op 24 februari 1999 heeft eiser een aanvraag ingediend om toelating als vluchteling. Hierop is door verweerder bij besluit van 22 maart 1999 afwijzend beslist. De aanvraag is niet ingewilligd wegens de niet-ontvankelijkheid ervan. Op het voorblad bij genoemd besluit is aangegeven dat daartegen beroep kan worden ingediend bij de rechtbank. 2. Op 26 maart 1999 is de voorlopige hechtenis van eiser opgeheven en is hij in vreemdelingenbewaring gesteld. 3. Op 27 maart 1999 heeft tegen het besluit van 22 maart 1999 beroep ingesteld bij de rechtbank. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en in zijn verweerschrift geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep. 4. De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 8 juni 2000. Eiser is aldaar verschenen bij gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. II. OVERWEGINGEN 1. In dit geding dient te worden beoordeeld of het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Daartoe moet worden bezien of het besluit de toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan. 2. De rechtbank overweegt het navolgende. Gelet op het bepaalde in artikel 3:45 Awb moet bij de bekendmaking en bij de mededeling van een besluit worden aangegeven of bezwaar of beroep kan worden ingediend tegen dat besluit. Tevens moet worden aangegeven door wie, binnen welke termijn en bij welk orgaan het rechtsmiddel kan worden ingediend. Gelijk de Rechtseenheidskamer Vreemdelingenzaken (REK) in haar uitspraak van 29 december 1994 (AWB 94/5082 VRWET) overweegt, moet hieruit worden afgeleid dat de situatie ten tijde van het geven van de beschikking bepalend is voor het antwoord op de vraag welk rechtsmiddel tegen het besluit kan worden aangewend. 3. Uit de verklaringen van de gemachtigde van verweerder ter zitting valt af te leiden dat verweerders conclusie dat tegen het besluit van 22 maart 1999 beroep kan worden ingediend bij de rechtbank is gebaseerd op artikel 29, aanhef en onder a, Vw, dat luidt: 'In afwijking van artikel 7:1 Awb kan geen bezwaar worden gemaakt of administratief beroep worden ingesteld tegen een beschikking die: a. strekt tot niet-inwilliging van de aanvraag om toelating wegens niet-ontvankelijkheid of kennelijke ongegrondheid ervan, terwijl ingevolge deze wet ten laste van de vreemdeling is overgegaan tot vrijheidsbeperking of vrijheidsontneming'. 4. Gebleken is dat eiser zich ten tijde van het geven van het besluit van 22 maart 1999 op grond van het bepaalde in de artikelen 63 en volgende Wetboek van Strafvordering in voorlopige hechtenis bevond. Anders dan verweerder is de rechtbank van oordeel dat niet gesteld kan worden dat eiser zich op dat moment tevens ingevolge artikel 26 Vw in bewaring bevond. Immers, op het voorlopig bevel tot bewaring, gedateerd 24 februari 1999, is uitdrukkelijk vermeld dat dit bevel tot bewaring (eerst) in werking treedt als betrokkene strafrechtelijk in vrijheid is gesteld. Hieruit volgt dat het bepaalde in artikel 29, aanhef en onder a, Vw, ten tijde van het geven van het besluit van 22 maart 1999 niet op eiser van toepassing was, nu op dat moment niet 'ingevolge deze wet', zijnde de Vreemdelingenwet, ten laste van eiser was overgegaan tot vrijheidsbeperking of vrijheidsontneming. 5. Nu artikel 29, aanhef en onder a, Vw in het onderhavige geval niet van toepassing was, stond ingevolge artikel 7:1 Awb voor eiser tegen het besluit van 22 maart 1999 bezwaar open. 6. Het beroep is derhalve niet-ontvankelijk. 7. De rechtbank hecht eraan op te merken dat zij het door eiser ingediend beroep ingevolge artikel 6:15 Awb zal doorzenden aan het Ministerie van Justitie, Immigratie- en Naturalisatiedienst, met het verzoek genoemd beroep op te vatten als een bezwaar en het als zodanig in behandeling te nemen. 8. De rechtbank ziet in dit geval aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de door eiser terzake van het beroep gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op f 1420,- (1 punt voor het beroepschrift; 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt f 710,- en wegingsfactor 1). Aangezien ten behoeve van eiser een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand dient ingevolge artikel 8:75, tweede lid, Awb de betaling aan de griffier te geschieden. 9. De rechtbank wijst met toepassing van artikel 8:74, eerste lid, Awb de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon die aan eiser het betaalde griffierecht ad f 50,- dient te vergoeden. III. BESLISSING De Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage, RECHT DOENDE: 1. verklaart het beroep niet-ontvankelijk; 2. veroordeelt verweerder in de door eiser terzake van het beroep gemaakte proceskosten ad f 1420,-, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten dient te vergoeden en aan de griffier dient te betalen; 3. wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eiser ten behoeve van het beroep betaalde griffierecht ad f 50,-. IV. RECHTSMIDDEL Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open. Aldus gedaan door mr. T.M.A. Claessens en in het openbaar uitgesproken op 14 juni 2000, in tegenwoordigheid van mr. M. van der Zwan als griffier. afschrift verzonden op: