Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA6706

Datum uitspraak2000-07-14
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Arnhem
ZaaknummersAbw 00/1178 en ABW 00/1215
Statusgepubliceerd


Uitspraak

UITSPRAAK van de president van de arrondissementsrechtbank te Arnhem inzake het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht in het geschil tussen: 1. .. en .., beiden te Rheden; 2. .. en .., beiden te Rheden; 3. .. en .., beiden te Rheden; 4. .. en .., beiden te Rheden; 5. .. te Rheden; 6. De Gelderse Milieufederatie te Arnhem; 7. Vereniging Das en Boom te Beek-Ubbergen; verzoekers en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rheden, verweerder. I. FEITEN EN PROCESVERLOOP Bij besluit van 9 mei 2000, verzonden 16 mei 2000, (hierna bestreden vrijstelling) heeft verweerder aan het Centraal Orgaan opvang asielzoekers te Rijswijk (verder: vergunninghouder) op grond van artikel 17 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) vrijstelling verleend van het bestemmingsplan Rheden-West 1989 voor een termijn van maximaal vijf jaar, ten behoeve van de huisvesting van 350 Asielzoekers op de locatie Rhederhof aan de Snippendaalseweg 26 te Rheden. Bij besluit van 5 juni 2000 (hierna: bestreden bouwvergunning) heeft verweerder aan vergunninghouder bouwvergunning verleend voor het veranderen/uitbreiden met tijdelijke gebouwen van een bejaardenoord op voornoemd perceel. Bij schrijven van 22 juni 2000 heeft mr. S.J. van Susante namens verzoekers sub 1 tot en met 5 bezwaar gemaakt tegen voornoemd besluit van 9 mei 2000. Mr. Van Susante heeft bij schrijven van 28 juni 2000 namens verzoekers sub 1 tot en met 5 bezwaar gemaakt tegen de verleende bouwvergunning. Bij schrijven van 28 juni heeft mr. Van Susante namens verzoekers sub 1 tot en met 5 aan de president van deze rechtbank verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende schorsing van de bestreden besluiten. Bij schrijven van 26 juni 2000 hebben verzoekers sub 6 en 7 bezwaar gemaakt tegen de voornoemde besluiten. Bij schrijven van 6 juli 2000 hebben verzoekers sub 6 en 7 aan de president van deze rechtbank verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende schorsing van het bestreden besluit. Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend. Behandeling van de verzoeken heeft plaatsgevonden ter openbare zitting van 12 juli 2000, waarbij verzoekers sub 1 tot en met 5 bij monde van .. en mr. Van Susante, verzoekers sub 6 en 7 bij monde van ing. J. van den Broek en verweerder bij monde van mevrouw P. Schadd-de Boer, en A.H. ten Dam, respectievelijk wethouder en ambtenaar van verweerders gemeente, hun standpunten nader hebben toegelicht. Namens vergunninghouder heeft mr. A. Tardjopawiro ter zitting een toelichting gegeven. II. MOTIVERING Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaande aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de president van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan 'Rheden-West 1989' rust op het betrokken perceel de bestemming 'Maatschappelijke doeleinden'. Het beoogde gebruik van de bestaande en toekomstige bouwwerken, waarop het bouwplan betrekking heeft, alsmede de bouw van vier huizenblokken ten behoeve van de huisvesting van asielzoekers, passen niet binnen deze bestemming. Om de bouwplannen niettemin mogelijk te maken heeft verweerder op 9 mei 2000, voorafgaand aan de vergunningverlening vrijstelling verleend van het ter plaatse geldende bestemmingsplan op grond van artikel 17 van de WRO voor een termijn van maximaal vijf jaar. Bij schrijven van 4 mei 2000, verzonden op 18 mei 2000 heeft het hoofd van de afdeling Landelijk Gebied van de Provincie Gelderland aan verweerder bericht dat er vanuit landschaps- en natuuroverwegingen ernsige bedenkingen bestaan tegen de onderhavige plannen. Naar aanleiding van dit schrijven heeft verweerder Bureau Natuurbalans - Limes Divergens verzocht de natuurwaarden van de Rhederhof te onderzoeken. Voornoemd bureau heeft op 25 mei 2000 een rapport uitgebracht. In artikel 17 van de WRO is bepaald dat, voor zover hier van belang, burgemeester en wethouders met het oog op een voor een bepaalde termijn voorgenomen afwijking van een bestemmingsplan voor die termijn vrijstelling kunnen verlenen van dat plan. De termijn kan, ook na mogelijke verlenging, ten hoogste vijf jaren belopen. In artikel 19, eerste lid, van het Besluit op de Ruimtelijke Ordening (BRO) is bepaald dat, voor zover hier van belang, vrijstelling als bedoeld in artikel 17 van de WRO slechts wordt verleend, indien aannemelijk is dat het beoogde bouwwerk dan wel het gebruik niet langer dan vijf jaren in stand zal blijven, respectievelijk voortduren. Vast staat dat de gemeente Rheden en vergunninghouder een overeenkomst hebben gesloten, welke op 11 juli 2000 is ondertekend, dit met het oog op het voornemen tot vestiging van een tijdelijk asielzoekerscentrum. Verzoekers stellen zich blijkens de gedingstukken en het verhandelde ter zitting op het standpunt, kort samengevat, dat er naar objectieve maatstaven onvoldoende garantie is dat het voorgenomen woongebruik maximaal vijf jaar zal duren, zodat niet is voldaan aan de vereisten van artikel 17 van de WRO. Een opvang voor 350 asielzoekers is te grootschalig voor het dorp Rheden en geeft een onaanvaardbare intensivering van het gebruik van de locatie Rhederhof, waardoor een te grote druk wordt gelegd op de omliggende woonomgeving en het natuurgebied. Verzoekers stellen dat parkeerdruk valt te verwachten bij de ingang van het onderhavige perceel alsmede in de nabije omgeving daarvan. De lokatiekeuze is verkeerd vanwege de nabijheid van het Centraal Veluws Natuurgebied (CVN). Verzoekers wijzen er op dat beroep aanhangig is bij deze rechtbank tegen de vaststelling van de CVN-contour. Deze contour behoort strak langs de bestaande bebouwing te liggen. Van de voorgenomen vestiging moet worden afgezien vanwege de aanwezigheid van verschillende dassenburchten in de nabije omgeving. Ook zijdens de provincie zijn ernstige bedenkingen geuit tegen de onderhavige lokatie. Met name de omvang van de beoogde opvang stuit op bezwaren, nu deze tot uitbreiding van de bestaande bebouwing leidt. Verzoekers wijzen erop dat er civielrechtelijke beletselen bestaan tegen de voorgenomen vestiging. Verweerder stelt zich op het standpunt dat vergunninghouder er groot belang bij heeft om mensen die zich in een noodsituatie bevinden tijdelijk te kunnen huisvesten. Door het aangaan van een overeenkomst met vergunninghouder is voldoende gewaarborgd dat het beoogde gebruik maximaal vijf jaar zal duren. Van een onaanvaardbare intensivering van het gebruik van het perceel is geen sprake. Het open karakter van het terrein wordt geen geweld aangedaan en parkeer- of verkeerstechnische problemen zullen zich door de vestiging niet voordoen. Een in opdracht van verweerder verricht onderzoek geeft een realistisch beeld van het gebruik van het onderhavige perceel door de das en de vos. De onderhavige bouwplannen zullen geen onherstelbare schade aanrichten aan de beschermde flora en fauna in de omgeving. De president overweegt als volgt. Voorshands dient te worden aangenomen dat verzoekers sub 1 tot en met 5, gezien het feit dat hun woningen en gronden in de nabijheid van de bouwlocatie zijn gelegen, kunnen worden aangemerkt als belanghebbenden in de zin van artikel 1:2 van de Awb. Verzoekers sub 6 en 7 beantwoorden gezien hun statutaire doelstellingen aan het belanghebbende-begrip uit voornoemd artikel. De president stelt vervolgens aan de hand van het verhandelde ter zitting vast dat verzoekers uitsluitend ageren tegen de uitbreiding van de bebouwing en de verharding op de locatie. Tegen de verbouwing en het gewijzigde gebruik van de reeds bestaande bebouwing ter plaatse bestaan geen bezwaren. De president is voorshands niet gebleken dat de bestreden bouwvergunning, indien wordt aangenomen dat de bestreden vrijstelling terecht is verleend, in strijd met één van de in artikel 44 van de Woningwet (Wow) genoemde weigeringsgronden is verleend. De door verzoekers verwachte parkeerproblemen door de realisering van het centrum geven voorshands geen aanleiding om strijd met artikel 2.5.30 van de Bouwverordening aan te nemen. Ten aanzien van de bestreden vrijstelling stelt de president voorop dat deze is verleend "van het bestemmingsplan", zodat deze naar zijn voorlopig oordeel tevens ziet op het in dat plan opgenomen vereiste van een aanlegvergunning. Voorshands moet daarom worden aangenomen dat door het verlenen van de vrijstelling geen aanlegvergunning is vereist voor de graafwerkzaamheden en aanleg van verhardingen op het terrein. De president deelt verder voorshands niet de opvatting van verzoekers, dat onvoldoende duidelijkheid bestaat dat in casu wordt voldaan aan de eisen ten aanzien van de tijdelijkheid als bedoeld in artikel 17 van de WRO. In artikel 12, eerste lid, van eerdergenoemde overeenkomst tussen vergunninghouder en verweerder is expliciet bepaald dat deze geldt voor een periode van ten hoogste vijf jaren, ingaande de datum van ingebruikneming van het te realiseren centrum. Tussen vergunninghouder en woningstichting Portaal is weliswaar een huurovereenkomst aangegaan voor de duur van minimaal vijf jaar, met een verlengingsmogelijkheid van zes maanden, maar de president acht de verklaring van vergunninghouder ter zitting, dat de verlengingsmogelijkheid is opgenomen omdat bij het aangaan van deze overeenkomst nog geen duidelijkheid bestond omtrent het tijdstip waarop de bestreden bouwvergunning zou worden verleend, voldoende plausibel om aan te nemen dat geen gebruik langer dan vijf jaar wordt voorgestaan. In dit verband verdient opmerking dat de gemachtigde van vergunninghouder ter zitting heeft toegezegd dat, indien verzoekers dit wensen, de instandlatingstermijn expliciet in een nadere overeenkomst tussen de gemeente Rheden en vergunninghouder zal worden vastgelegd. Voorts verdient opmerking dat, mochten vergunninghouder en de verhuurder uiteindelijk gebruik maken van de in de tussen hen gesloten huurovereenkomst opgenomen verlengingsmogelijkheid, dit onverlet laat dat verweerder na ommekomst van de instandlatingstermijn gehouden is handhavend op te treden tegen de alsdan illegale instandhouding van het asielzoekerscentrum. Voorshands wordt aangenomen dat met het vorenstaande voldoende aannemelijk is gemaakt dat het asielzoekerscentrum een tijdelijk karakter zal hebben en dat deze tijdelijkheid beperkt blijft tot de maximaal toelaatbare termijn van vijf jaren. Omtrent het standpunt van verzoekers dat -samengevat- verweerder gelet op de belangen van omwonenden en de grote natuur- en landschappelijke belangen, de onderhavige vrijstelling niet heeft mogen verlenen, overweegt de president als volgt. Vooropgesteld dient te worden dat aan de belangen van vergunninghouder om de opvangcapaciteit van asielzoekers snel te kunnen uitbreiden, groot gewicht moet worden toegekend. Naar het voorlopig oordeel van de president kan verweerder deze belangen laten prevaleren boven de belangen die omwonenden hebben bij het ongemoeid laten van hun huidige woonomgeving. Evenwel kan niet zonder meer worden voorbijgegaan aan de aanwijzingen van de natuurbeschermingsorganisaties (verzoekers sub 6 en 7) en van het Hoofd van de Landelijke Dienst van de provincie Gelderland dat de ter plaatse aanwezige flora en/of fauna, met name de dassenpopulatie in de nabije omgeving, door de intensivering van het gebruik van het terrein gevaar lopen. Niet is gebleken dat verweerder voorafgaand aan het verlenen van de bestreden vrijstelling een onderzoek heeft verricht naar de gevolgen daarvan voor de aanwezige flora en fauna, terwijl de beoogde nieuwbouw dichtbij de (al dan niet onherroepelijk vastgestelde) contour van het Centraal Veluws Natuurgebied plaatsvindt. Zulks klemt te meer, nu het - eerst na het verlenen van de bestreden vrijstelling - door Bureau Natuurbalans - Limes Divergens verrichte onderzoek er blijk van geeft dat door de uitbreiding van de bebouwing het fourageergebied van de das wordt verkleind, hetgeen moet worden gecompenseerd en dat eventuele verstoringen van de rond de locatie Rhederhof voorkomende burchten moeten worden voorkomen. Het verdient daarbij opmerking dat, zoals ter zitting namens verweerder is verklaard, het onderzoek van Bureau Natuurbalans - Limes Divergens een 'quick-scan' betreft, die nog door een nader onderzoek gevolgd zal worden. De uitkomsten van dit onderzoek maken voorshands in onvoldoende mate inzichtelijk dat de vrees voor onherstelbare schade aan de ter plaatse aanwezige natuurwaarden niet gewettigd is. Het had op de weg van verweerder gelegen om een grondig onderzoek naar de gevolgen van de uitbreiding van het gebruik en de bebouwing voor de ter plaatse aanwezige natuurwaarden te laten plaatsvinden voordat de beslissing omtrent vrijstelling werd genomen. Naar het voorlopig oordeel van de president heeft verweerder bij de voorbereiding van het besluit onvoldoende kennis vergaard omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen door daarnaar onvoldoende onderzoek te verrichten. De bestreden besluiten komen om die reden voor gedeeltelijke schorsing in aanmerking. De president ziet daarbij aanleiding om het verzoek tot schorsing, voor zover de bestreden besluiten zien op het wijzigen van het gebruik en het verbouwen van de bestaande bebouwing af te wijzen, omdat is gebleken noch is aangevoerd dat de vorenbedoelde natuurwaarden daarbij in het geding zijn. De president acht termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:84, vierde lid jo. artikel 8:75 van de Awb en verweerder te veroordelen in de door verzoekers sub 1 tot en met 5 gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Stb. 1993, 763) begroot op ¦ 1.420,= aan beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Tevens dient toepassing te worden gegeven aan artikel 8:82, vierde lid, van de Awb. Beslist wordt als volgt. III. BESLISSING De president, schorst de bestreden besluiten, voor zover betrekking hebbend op de uitbreiding van de bebouwing met vier semi-permanente woongebouwen en bijbehorende infrastructuur en verhardingen op het terrein; wijst de verzoeken om voorlopige voorziening af, voor zover betrekking hebbend op de verbouwing en het gewijzigde gebruik van de reeds bestaande bebouwing; veroordeelt verweerder in de door verzoekers sub 1 tot en met 5 gemaakte proceskosten ad ¦ 1.420,= en wijst de gemeente Rheden aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden; gelast voorts dat de gemeente Rheden aan deze verzoekers het door hen betaalde griffierecht ad ¦ 225,= vergoedt; gelast voorts dat de gemeente Rheden aan verzoekers sub 6 en 7 het door hen betaalde griffierecht ad ¦ 450,= vergoedt. Aldus gewezen door mr. W.F.Bijloo, fungerend president, in tegenwoordigheid van mr. G.W.B. Heijmans als griffier en in het openbaar uitgesproken op 14 juli 2000 in tegenwoordigheid van voornoemde griffier.